doopsgezinden) ten zuiden van de Grote
kerk aan de Dam, op de plaats waar u nu
zit en ik sta. Ik heb me laten vertellen dat
het muurtje om dit jaren-vijftig-gebouw
de omvang van de oorspronkelijk grote
vermaning aangeeft. Zij hadden macht
in De Rijp. Zij bouwden tegen de zin van
de Gereformeerden een raadhuis en toen
het dorp verbrand was in 1654 gingen ze
niet bij de pakken neer zitten.
De grotendeels uit Doopsgezinden
bestaande vroedschap deed wat een
dorpsbestuur moest doen en bestelde
een nouveauté, een uitvinding bij een
Willie Wortel in Amsterdam. En daarom
staan nu nog onder in het oude (doops
gezinde!) raadhuis de bluspompen van
Jan van der Heyden, uitvinder van de
brandspuit, woonachtig te Amsterdam,
en doopsgezind.
Leeghwater schrijft hoe begin IT eeuw
de doopsgezinden bij nacht en ontij hun
kerkdiensten vierden, vaak op het eiland
De Matten dat toen nog in het Schermer
meer lag. Vergeleken met de rooms-ka-
tholieken en de calvinisten was de kerk
organisatie van de mennonieten zwak.
In moderne termen: de verantwoorde
lijkheid werd wel erg laag in de organi
satie gelegd. De zwakke kerkorganisatie
van de dopersen had vele scheuringen
tot gevolg. Al in 1557 werden te Harlin-
gen een aantal Doopsgezinde gemeentes
te licht bevonden. Zij werden toen Sche
demakers (Jan Jansz Schedemaker) of
Franekeraars genoemd, later Waterlan
ders. De Waterlanders stonden op hun
beurt weer dicht bij de Hoogduitsers.
Verwarrend zijn de namen wel. Een
voorbeeld: onder de strengeren (die in
Harlingen hadden getriomfeerd) ont
stond tien jaar later nieuwe onenigheid.
Door import van veel Vlaamse doops
gezinden met hun zuidelijke zwier in
levenshouding en kleding voelden de
Friezen zich bedreigd. Die stonden im
mers voor eenvoud (en stijfheid). Zo ont
stonden er in Friesland Friese gemeen
tes en Vlaamse gemeentes. Ze spraken
wederzijds de banvloek over elkaar uit.
De Friezen stonden daarmee tegenover
de Vlamingen, maar die namen waren
geen geografische aanduidingen of ge
nealogische. Een Vlaming kon best een
Fries zijn en omgekeerd. Ten laatste
scheurde het maar door. Zo ontstond er
in Franeker een scheuring binnen de
Vlamingen op grond van de (oneerlijke)
aankoop van een huis door de predikant.
Huiskopers stonden tegenover de contra-
huiskopers. Later werden de Huiskopers
Oude Vlamingen genoemd en de contra-
huiskopers Jonge of zachte Vlamingen.
Ook de Friezen konden de eenheid niet
bewaren en zo stonden de harde Frie
zen tegenover de Jonge of tere Friezen.
Omstreeks 1590 waren er zes hoofdgroe
pen: Waterlanders, Hoogduitsers, Oude
Vlamingen, Jonge Vlamingen, Harde
Friezen en Zachte Friezen. Daarnaast
waren er gelijktijdig of later kleinere
groeperingen, zoals de Groninger Oude
Vlamingen en Dantziger Oude Vlamin
gen. Nog kleinere groeperingen bleken
vaak beperkt tot een (deel van) een dorp:
Pieter-Jeltjesvolk, Jan Jacobsgezinden,
Komenjan volk, Vermeulensvolk enzo
voort. Ze leefden vaak zeer geïsoleerd en
hadden een taai bestaan. Zo bestonden
er Jan Jacobsgezinden op Ameland tot
1854.
De Waterlandse Doopsgezinden wa
ren talrijk in Holland, maar ook in grote
steden buiten Holland. Ook op het plat
teland van Friesland vond men veel
Waterlandse gemeentes. Zij zijn de ge
matigden. Zij hebben niet de illusie de
enige ware gemeente Gods te zijn. Zij
waren bereid over de schotten van het
eigen geloof heen te kijken. Zo hoefden
nieuwe leden bij hen niet te worden
overgedoopt. Zo waren zij bereid over
heidsambten te aanvaarden waaraan
geen bloedvergieten was verbonden.
187