Het Vrouwenlof wordt hier door de doopsgezinde Leeghwater genoemd als een oude gewoonte. Hoogstwaarschijnlijk is door hem niet bedoeld het Roomse Onze-Lieve-Vrou- wen-lof, maar de vroegere vrouwenloven. Het waren betogende teksten waarin de lof op de vrouw gezongen werd. Daarin kwamen niet alleen de (gewenste) verhoudingen tussen de seksen, maar ook tussen de klassen in de samenleving aan bod. Auteurs ge bruikten een vrouwenlof vaak om hun (utopische) visie op de ideale maatschappij op een overtuigende manier naar voren te brengen. Vrouwenlof en manneneer", Promotie van Drs. Simone Veld 2005). Dit valt terug op Boccacio's De Claris Mulieribus ca. 1360 en Christine de Pisan's Le Livre Cité des Dames 1405 en bracht heldinnen naar voren ontleend aan de bijbel, maar ook strijdlustige, geleerde of deugdzame vrouwen waar uit de superioriteit van de vrouwen moest blijken. Het vond voortzetting tot in de 17e eeuw. In de tijd van Leeghwater circuleerden er al vertalingen o.a. Der vrouwen lof ende lasteringe (1578) van Jean de Marconvilles en Vande Edelheydt ende voortreffelicheyt des vrouwelicken gheslachts (1601) van Henricus Cornelius Agrippa. Later volgden de Nederlanders met Vande Uytnementheyt des vrouwelicken geslachts (1639) van Johan van Beverwijck, Het lof der vrouwen (1643) van Johanna Hoobius en Den lof der vrouwen (1662) van Maria Margaretha van Akerlaeckens. Deze geschriften zullen de bereisde Leeghwater zeker niet zijn ontgaan. Cornelis Petrus Maria Holtkamp (geboren 26 mei 1902 te Schipluiden en overleden 31 mei 1986 te Goes). Na eerst kapelaan te zijn geweest in Limmen, was hij van 1927 tot 1949 leraar aan het kleinseminarie Hageveld. Hij doceerde Grieks en Latijn. Zijn grote voorliefde ging uit naar geschiedenis en hij heeft zich dan ook ontwikkeld tot een gede gen amateur-historicus. Vanaf 1949 heeft hij in De Rijp zijn geschiedenishobby volop beoefend maar tegelijk was hij ook een zeer geziene pastoor. In 1955 ging hij naar 's- Heerenhoek en vanaf 1956 behoorde hij tot het bisdom Breda. In 1958 werd hij pastoor te Goes en tevens deken van het dekenaat Middelburg. In 1967 werd hij benoemd tot kanunnik van het Kapittel en 1 oktober 1972 ging hij met emeritaat De dikke Van Dale geeft de volgende betekenissen: Kapelanie 1.'Stichting waarvan geldmiddelen of goederen gebruikt worden om zielmis sen te lezen in een bepaalde kapel', 2. 'Woning van een kapelaan'. Vicarie 'Jaarlijkse rente uit geestelijke goederen aan een clericus vergeven als vergoe ding voor een door hem te verrichten geestelijke bediening, Vicarie- of kapelaniegoederen 'Goederen van kerkelijke oorsprong, vroeger bestemd voor de opleiding van aanstaande priesters, voor het onderhoud van geestelijken enz.'. Het Middelnederlands Woordenboek geeft de volgende verklaringen: Vicarie 1. Eene kapel waaraan jaarlijksche inkomsten verbonden zijn. 2. Vicarie komt ookverbonden voor met Capelrie. 3. Voorbeelden: 'Eenen brieff van ghifte dair mede hertoge Aelbrecht gegeven heeft heer J.G. priester een vicarye gelegen inder kercke te N.', 'Dat ick G. als besitter van eenre vicariën gesticht inde prochykercke van H. in die eere Gods ende Maria hebbende dienst van een misse ter weke hebbe in enen ewe- licken erffpacht gegont ende gegeven al alsulck rietlant als totter selffder vicariën behoort'. Kapellerij of capelrie of capelanie 1.Stichting ter bezoldiging van een kapelaan. 2. Voorbeelden: 'Die prochiepape sprac: ic wenschen om hoghe cueren om offerande groot, om vele cappelrien'. 'Om te weten den landen ende renten van de cappelrye leggende in de kercke van H.'. 'heer Jan Lotszoons capelrye 914 mergen: S's capelrye' [het land aan de stichting (de capelrie) behorende]. 219

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2008 | | pagina 39