vrolijkheid en het allergrootste geluk dat
een mens kan overkomen. Godsdienstige
mensen zijn goedaardig. Daarom is het
ook aangenaam om te gaan met gods
dienstige mensen.
Maar er zijn natuurlijk ook huiche
laars, farizeeërs. Daarvan zegt de pro
feet Ezechiël: Zij maken liefkozingen met
haren mondt, (maer) haer herte wandelt
haer gierigheyt na. Van D P: zij zijn
als een geschilderd vuur op een schilde
rij: het ziet er mooi uit, maar geeft geen
warmte.
Vervolgens analyseren zij het 'in toom
houden'. Wij leggen paarden een toom in
de mond opdat zij de juiste richting hou
den en ons gehoorzamen met hun gehele
lichaam. Zoals de toom het paard be
stuurt, zo houdt Gods' woord onze tong
in toom. Vervolgens gaan de predikan
ten in op het begrip tomeloos, dat is: zon
der goede besturing. Dat kan leiden tot
lichtvaardig gebruik van Gods naam of
tot het kwaad belasteren van de naaste
of tot rechtstreeks liegen. Ook spotten en
grove grappen (boertigheden) leiden tot
bederf der goede zeden. Men slaet zijn
tonge in het boze, men koppelt zijn lippen
aan bedrog.
Daarna gaan de leraren in op de zin
snede: ...maer sijn herte verleydt. Dat
verleiden van het hart, stellen de predi
kanten, heeft te maken met het steeds
verder gaan van de kwade tong. Men ver
goelijkt zijn kwaadspreken (door het toe
te dekken) of vergoelijkt het in zichzelf
vloeken (het zijn maar loze woorden in
de lucht) of men vergoelijkt het misbruik
van de tong (zij spraken ook kwaad over
mij werd mij verteld). In Psalm 12 roept
de goddeloze: onze lippen zijn van ons;
wie is baas over ons? Wat oppermagt zei
onse lippen paaien?)
De leraren wijzen op het slot van het
vers: diens godsdienst is ijdel...
Gehuichelde godsdienst is ijdel, d.w.z
krachteloos en nutteloos als het om de
eeuwige zaligheid gaat. De uiterlijke
godsdienst gaat gepaard met een bit
tere en venijnige tong. Het is dus gans
noodzakelijk voor alle mensen hun tong
in toom te houden. Anders loopt men het
gevaar uitgestoten te worden van het
eeuwig leven. De leraren trachten niet
alleen te overtuigen met pure moraal,
maar ook met het boemerang-effect van
kwaadspreken.
Vervolgens citeren de predikanten ter
ondersteuning uit het oude en nieuwe
testament.
Herman Meddens komt tot zijn hypothese.
Foto Weyert de Boer.
Indien iemant een achterklapper ende
oorblaaser is, soo wordt hij van alle ge-
haet. Of indien hij een leugenaar is, nie-
mant sal hem gelooven - oock dan niet
als hij de waerheyt spreekt.
Het laatste citaat van de preek komt
uit Psalm 141.3: Heere, set een wacht
voor mijnen mond en behoedet de deur
mijner lippen. De slotzin van deze preek
luidt: Wanneer wij in woorden en in wer
ken soo oprecht en vredelievend zijn on
der malkanderen, dat dan oock de Godt
der liefde en des vreedes sal met ons
zijn, 'twelk ons de Heere geve. Amen.
Einde letterlijke tekst.
192