Postil, Jacobus van Nieuweveen, wo
nend op de Nieuwendijk in Amsterdam.
Hij benadrukte dat de meeste auteurs,
waarvan werken door Jacobus van Nieu
weveen werden uitgegeven, voormannen
van de doopsgeainde Zonisten waren.
Met als kernfiguur Herman Schijn (1662-
1727)
De preken
De preken zijn gestructureerd, nuchter
en lerend (niet belerend). Met een vaste
opbouw. Eerst een enigszins van het on
derwerp afwijkende inleiding, dan het
thema en daarna de exegese besloten
door de verbinding met het dagelijks le
ven.
Herman Meddens gaf als voorbeeld de
achtste preek.
Letterlijke tekst uit lezing.
De achtste preek uit de eerste reeks van
12 behandelt een vers uit Psalm 34.7 de
dankzegging van David: Deze ellendige
riep, ende de Heere hoorde, ende hy ver
loste hem uit alle zyn benaauwtheden.
In de inleiding wordt de vraag gesteld:
Wat is er dat men niet doorgaans door
bekwame middelen bekomen moet? [Be
gin en einde zijn aan elkaar verbonden
door het middel: wie honger heeft zoekt
brood, wie ziek is medicijnen, wie tot
God wil komen heeft geloof nodig].
Nauwgezet gaan de leraren in op het
woord 'ellendige'. Hoe ellendig was de si
tuatie voor David. Zij beschrijven hoe hij
moest vluchten en hoe rampzalig het is
los van familie als een zwerver in vreem
de landen te moeten verkeren. De tekst
zou zo van Vluchtelingenwerk Neder
land afkomstig kunnen zijn! De auteurs
gaan in op het woord 'roepen': David
heeft niet gemompeld, maar geroepen
met kracht. Vervolgens wordt 'horen' in
verband gebracht met 'verhoren' en 'ver
lossen'. Op het einde van de preek wordt
deze taalkundige (exegetische) benade
ring afgesloten met een dichtregel van
Camphuysen waarin de echte verlossing
wordt weergegeven:
Want hoe 't hier gaet, of niet en gaet,
't Gaet wel, als 't wel van binnen staet.
Daarmee kan menig psychotherapeut
het van harte eens zijn. Zo knopen deze
beide leraren de Bijbelse tekst aan het
menselijk gemoed - echte zielenherders
dus.
Als tweede voorbeeld had Herman Med
dens een themapreek gekozen, de laatste
over Jacobus caput I, vers 26.
Indien iemant onder u dunkt dat hij
godsdienstig is, ende sijn tonge niet in
toom en houdt, maer sijn herte verleydt;
dese godtsdienst is ydel.
De inleiding vertelt hoe de beroemde
Esopus de opdracht kreeg een gerecht
op tafel te zetten dat tegelijkertijd het
beste en het kwaadste gerecht was. Hij
koos ervoor om tongen op te dissen. Er is
immers geen betere zaak dan een goede
en geen kwader zaak dan een kwade
tong. Zijn er veel mensen gedood door
het zwaard, nog meer zijn er vermoord
door de tong. Men kan er God mee loven
maar men kan er ook mee vervloeken.
Een boze tong richt veel kwaadheid aan,
maar uiteindelijk vaak nog het meest bij
de kwaadspreker. Niet alleen wordt het
contact met de medemensen er ernstig
door verstoord, men kan er zelfs het con
tact met God mee kwijt raken.
Na deze inleiding gaan de leraren een
taalkundige analyse maken. Jacobus
begint met een algemene uitspraak die
hij vervolgens verbijzondert. De alge
mene uitspraak is: Indien iemand onder
u dunkt dat hij godsdienstig is... De le
raren bezingen de zegeningen van het
geloof en de godsdienst. Geloof leidt tot
191