ma
logelijk om te
kon men zelfs
n van land.5
erd er op be-
dwatermolens
jnlijk eenvou-
ipmolens. Na
aden van ont-
en frequenter
iende en voor-
ntiende eeuw
was het zover dat er op grote schaal land
herwonnen kon worden met nieuwe
krachtige windwatermolens, de achtkante
binnenkruiers. Bij deze beroemde molens
was de molenkap draaibaar ten opzichte
van de rest en de krui-inrichting, dus de
windas met spaken, zat binnen de kap.
Om wegzakken in de drassige grond tegen
te gaan werd de molen naar beneden
breed uitlopend gebouwd. Belangrijk was
het gebruik van het systeem van traps
gewijs opmalen van het water door drie
of vier molens in serie te zetten en de
vervanging van de oorspronkelijke
schepraderen door een vijzel.7
In 1597 slaagde de bedijking van de
Zijper kwelders (de Zijpe en Hazepolder;
6500 ha) na eerdere mislukte pogingen.
De slikken direct oostelijk van dit gebied
(de Wieringerwaard; 1800 ha) vielen in
1611 droog. In totaal werd tussen 1550
en 1650 10.000 ha opgeslibde kwelder-
grond bedijkt. Door het droogmaken van
meertjes en meren werd in die periode
30.000 ha gewonnen. In die periode wer
den onder andere drooggemaakt: de Ach-
termeer, ten zuiden van Alkmaar, in
1533 (35 ha), de Egmondermeer (686 ha)
en de Bergermeer (620 ha) in 1564. de
Beemster in 1612 (7100 ha), de Purmer
in 1622 (2756 ha), de Wijde Wormer in
1626 (1620 ha), de Heerhugowaard in
1630 (3500 ha) en de Schermer in 1635
(4770 ha).
Voordat verder ingegaan wordt op de
gang van zaken bij de droogmaking van
de Schermer eerst even algemeen wat er
daarna in ons gebied gebeurde. Bij de
droogmaking van de Starnmeer in 1643
werd voor het eerst een vijzelmolen ge
bruikt. Aan het eind van de zestiende
eeuw ontstonden binnen het Schermerei
land nog een aantal plassen: het Noord-
eindermeer, de Sapmeer, de Zuidermeer
(of Graftermeer), de Lei en de Knie (of
Cuyl). Het Noordeindermeer viel in 1647
droog, de Sapmeer kort vóór 1656. Pas in
1845 zou de droogmaking van de Grafter
meer beginnen. De Lei en de Knie be
staan nog als meertjes.8
Het droogmaken van een meer was
theoretisch gezien eenvoudig, maar in
praktijk een fenomenale prestatie. Om
het meer heen werd een ringvaart gegra
ven en vervolgens werd een dijk tussen
de ringvaart en het water aangelegd, ge
deeltelijk met de grond uit de ringvaart.
Daarna pompte men het water met
windmolens (later met stoomgemalen)
vanuit het meer in de ringvaart.9
Het bovenstaande wekt de indruk dat
het belangrijkste motief voor de droog
making van de Schermer - en alle andere
uit die tijd- het bevorderen van de veilig
heid was. Het is zeer de vraag of dat zo
is. Er werd in die tijd veel geld verdiend
in handel en vrachtvaart. Geld dat vol
gens de bezittende klasse perfect geïn
vesteerd kon worden in het te creëren
nieuwe land, dat overvloedige oogsten op
zou leveren. De initiatiefnemers hadden,
om te mogen beginnen met de bedijking
en drooglegging, een vergunning nodig
van de Staten van Holland. Zo'n vergun
ning werd verleend in de vorm van een
octrooi.
Het octrooi en de bedijking
Het octrooi van de Staten dateert van 26
september 1631. Initiatiefnemers waren
de Alkmaarders E. Jacot en Mr. M. van
Oudesteyn. Met die twee verbonden zich
Cornelis Jansz Rijp, M. Stuyling, J. Stoop.
G. v. Egmond v.d. Nijenburg, P. Kessel,
A. de Jong. Reynier Coetenburgh, Jhr. T.
van Egmond v.d. Nijenburg en Mr. N. v.
Foreest. Samen de groep voorlopige be
stuurders of hoofdingelanden vormend.
Er mocht niemand meer bij en zij zullen
met de stad Alkmaar 'de regieringe ende
directie vant werck' vormen 'soo lange
wij daer notabele ingelanden blijven
123