WEST-GRAFTDIJK EN OOST-GRAFTDIJK
West- en Oost-Graftdijk (Westerbuurt en
Oosterbuurt) ontstonden in de tweede
helft van de 16e eeuw. Voor de droogma
king van de Starnmeer en de Schermer
was, naast de veeteelt, de visserij op die
meren heel belangrijk. Maar daarnaast
namen ook vele Graftdijkers deel aan de
zeevaart. In 1634 werd door de zeevaar
ders van Graft, van het Noordeinde van
Graft en van de beide Graftdijken een
fonds opgericht, het oudst bekende Zee
varenden fonds van het Noorderkwartier
(een Zeevarende Buul).1
In de 17e eeuw werkten de Graftdijkers
in grote getale in de hennep-nijverheid.
In Oost-Graftdijk stond in het Kamerhop
een hennepmolen en vier nettenbanen.
In West-Graftdijk waren aan de Klooster
haven en aan de Vuile Graft lijnbanen;
aan de Moor zes nettenbanen en een
korenmolen.2
In Oost-Graftdijk bevindt zich op de
Oostgraftdijk nummer 42 een geheel uit
hout bestaand landarbeiderswoning met
hekelhok uit 1877. Velen verdienden in
de Gaftdijken in het verleden de kost
met het hekelen van hennep voor de lijn
banen in rijkere plaatsen als Graft. De
Rijp en het Noordeinde van Graft. Het
hekelen was het 'onthouten' van 'gerote'
plantstengels van hennep (en vlas). Vlas
en hennep werden ingevoerd, vooral uit
Rusland. Vóór de invoer, op de plek waar
het hennep geoogst werd, vond een be
werking plaats die het 'roten' genoemd
werd. Het roten was het doen plaats vin
den van een soort rottingsproces waarbij
de samenhang tussen de lange sterke
bastvezels verbroken werd. Het hennep
werd gedroogd, in bossen gebundeld (het
vlas op een lengte van 120 cm en de hennep
op een lengte van 200 cm) en verscheept.
Op de plaats waar gehekeld moest
worden, werden de bossen uit elkaar ge
haald en nagedroogd. Daarna volgde het
kloppen, in de hennepklopper of thuis.
De stengels moesten voor het hekelen
met mokers worden stukgeslagen. Hier
door ontstond, als het in het hekelhok
gebeurde, een enorme stofontwikkeling.
Het hekelen bestond uit het inslaan en
doortrekken van een bosje hennep of vlas
over een hekel die op een werkbank was
vastgezet. De hekel zelf was een houten
blok met reeksen van opstaande houten
pennen (de vlas- of hennepkam), bedoeld
om de houtachtige deeltjes van de garens
te scheiden. Uiteindelijk ontstond het
vlas- en hennepgaren. Het garen werd op
een lengte van ongeveer een meter gesor
teerd en in zakken gedaan.
Tussen 1742 en 1812 was bijna 50%
van de beroepsbevolking betrokken bij de
hennep- en vlasverwerking (het hekelen,
spinnen, weven, kloppen en touwslaan).
In 1742 was het nog mogelijk om de hen
nep te laten kloppen in drie hennepklop-
molens en in 1811 nog in één. In 1811
was er in Graft nog een afzetmogelijk
heid voor de grove hennep bij de zes
touwslagerijen en vier grauwdoekver-
werkers, maar in 1850 was er nog maar
één touwslager over. 65 mensen waren
in 1830 nog werkzaam in thuisarbeid als
hekelaar, spinner of wever, voor f 0,60
tot f 1,00 per dag (als ze 4 bossen gehe
keld hadden). Voor dat bedrag kon een
pond, niet al te best, varkensvlees ge
kocht worden. Van de 75 geboorten die in
1840 in Graft werden aangegeven, was
de vader 24 keer hekelaar van beroep.
Van die 24 woonden er 9 in Oost-
Graftdijk en 12 in West-Graftdijk. In dat
zelfde jaar stierven in Graft 7 mannen,
van wie er één een 30-jarige hekelaars
knecht was uit Oost-Graftdijk, terwijl
twee van de zeven 30-jarige hekelaars
waren uit West-Graftdijk. Aan de on
gezondheid van het beroep hoeft niet
getwijfeld te worden!
177