van deze stroom wijzen. De ontginning heeft ook hier waarschijnlijk in de tiende eeuw plaatsgevonden.1 In de middeleeuwe stond er in Marken een kapel, die bij de reformatie in han den van de protestanten kwam. Hij werd gebruikt tot in 1704, toen een nieuwe kerk met toren en uurwerk gesticht werd. De hervormde kerk werd bediend door de predikant van Knollendam. De katholieken werden bij Krommeniedijk ingedeeld en richtten een gewoon woon huis met rieten dak in als kapel, eruit ziend als een gewoon huis. Het verhaal gaat dat de visboer de deur van de kapel opendeed, terwijl de mis werd opgedra gen en met luide stem vroeg 'of men schol of schelvis schortte'. De kapel, waarvan pastoor Loos in 1925 vermeldde dat hij in de tuin van J. Tholen lag, werd in 1820, omdat hij bouwvallig was en het aantal katholieken sterk was afgenomen, afgebroken. In 1925 bedroeg het aantal leerlingen van de openbare school, die ten westen van de kerk stond, 35 leerlingen.2 Ook in Markenbinnen werd in vroeger tijden de werkgelegenheid bepaald door veeteelt, visserij, deelname aan de zee vaart en door de hennepverwerkende nij verheid. In Markenbinnen was, net als in Krommenie, Krommeniedijk. Westzaan, Wormer, Jisp en Uitgeest de fabrikage van zeildoek in de 17e en 18e eeuw een belangrijke bron van inkomsten (de rol- rederij). In de buurtschappen Uitgeester- woude (een niet meer bestand buurt schap in de polder Het Woud) en Marken binnen ligt zelfs de oorsprong van de Uitgeester rolrederij, volgens een getui genverklaring van Maerten Lourens en Symon Dircxs van 26 mei 1649. De rol- reders kochten hun hennep op in het Oostzeegebied, of in de Lopiker-, Krim- pener- en Alblasserwaard. De opgekoch te hennepstengels werden per schuit in schoven naar de Zaanstreek of het Scher mereiland gebracht om gebeukt (geplet) te worden (in de hennepkloppersmolen). De volgende stap was het hekelen, elders in dit artikel beschreven, waardoor de vezelbundels zo fijn mogelijk verdeeld werden. De gehekelde hennep werd daarna in de centrale werkplaats van de rolreder, het zied- of spinhuis, tot garens gesponnen en op klossen gespoeld. Het spinwerk vond ook vaak bij de arbeiders thuis plaats. Na het spinnen werden de garens in het ziedhuis gekookt in een loogoplossing waardoor ontkleuring van de vezels plaats vond. In de buitenlucht werden de bundels garen, opgehangen aan garenstokken, daarna gedroogd en gebleekt. Het volgende stadium was het weven op een weefgetouw, wat plaats vond in een achterhuis of een schuurtje. Dit was zware arbeid, door mannen ge daan. Het weefgetouw werd met handen en voeten tegelijk bediend. De pedalen werden met de voeten bediend, waardoor de kammen op en neer gingen. De rech terhand zorgde voor het inschieten van de spoel, die met de linkerhand werd op gevangen. Met de vrije hand werd de lade aangetrokken waarmee de dwarse draad op zijn plaats werd geslagen. Uit eindelijk ontstond er een eindproduct van ongeveer 34 meter (50 el).3 Noten 1. J. K. de Cock, Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland op fysisch- geografische grondslag (1965), 178, 180 en Westerheem (1958), 92 t/m 97, 102 t/m 107; (1959), 2 t/m 6 2. J. C. van der Loos, Geschiedenis van Uitgeest (1925), 44 3. A. Groen, Opkomst en de ondergang van de rolrederijen in de banne Uitgeest. Holland, Historisch tijdschrift, jrg. 35, nr. 4, 2003, 240 e.v. 167

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2008 | | pagina 51