waren betrok van de groothandel van Klaas de Wit in De Rijp. Die had in voor raad raapolie, gele olie, patentolie, si roop, drop, rijst, rozijnen, krenten, gem ber, sucade, 'vermisellie', komijnzaad, salie, foelie, saffraan, pruimedanten, drie soorten amandelen, kaneel, anijszaad, bruine peper, (kruid)nagelgruis, ge brande koffiebonen, Congothee, Java- thee, Peccothee, Hysangthee, Toncay- thee, Souchonthee, bruine suiker, Suri- naamsche suiker, Brasiliesuiker, witte en gele basterdsuiker, suikerbroden, wit te en rode kandij, stukjes zeep, Spaan- sche zeep, bonte zeep, sago, stijfsel, pa- tentstijfsel en zwavelstokken.15 De grutter zette zijn waren vooral plaatselijk af. Om zijn afzetgebied te ver groten, kon een grutter ook kramers in dienst nemen. De inventaris van 1706 heeft het over kramers die 'sakjes half- middens' van de grutterij onder zich heb ben. Ik stel me daarbij voor dat de grut ter bij kramers in de Graftdijken en Noordeinde en misschien ook in andere woonkernen extra verkooppunten had. De betaling over 1763 van een 'recognitie van de gorterij te West-Graftdijk' door de grutter van Graft wijst op een filiaal in die plaats. Misschien gingen die kramers ook wel huis-aan-huis hun klanten af. Klanten konden hun bestellingen ook aan huis bezorgd krijgen. Daarop slaat een vermelding uit 1706 van 'een krui wagen om goet te bestellen' en 'een paar de wagen'. Ook werd wel van een schuit je gebruik gemaakt, maar dat kan ook voor het boerenbedrijf van sommige grutters zijn aangeschaft. Economische aspecten Wat omvang betreft, was de Grafter grutterij altijd een bescheiden bedrijf. De vier vermeldingen uit de periode 1811 1847 hebben het allemaal over één werk man in de grutterij. In 1811 werkte die tegen een weekloon van f 4,50 (dagloon: f 0,75), in 1819 bedroeg het dagloon f 0,90. Er werd het jaar door gewerkt. Aan het eind van de eeuw (1889) was de situatie qua werkgelegenheid beter: in de grutte rij van Potgieser werkten toen drie man nen en een jongen. Een dagloon werd niet genoemd. De bescheiden omvang van het bedrijf blijkt ook uit de omzet: in 1811 werd 20 tot 25 last (inlandse) boek weit verwerkt met een waarde van vier- tot vijfduizend gulden.16 Een last was 3010 liter; dat kwam dus neer op ruim 60 tot 75 m:i per jaar. Daarnaast is de vraag hoe goed de grutter-eigenaar van zijn bedrijf kon le ven. Nadat op Sint Nicolaasdag 1763 grutter Jacob Schipper overleed, bleek uit de verdeling van de boedel dat hij een economisch maar matig gezond bedrijf achter had gelaten. De grutterij bracht weliswaar een behoorlijk bedrag op (f 3.000) en er was een flinke voorraad boetweit aanwezig (f 855) maar het bedrijf was niet helemaal schuldenvrij. En dat on danks een extra inkomen uit wat land, koeien en schapen.17 In 1819 werd de economische toestand van de grutterij matig genoemd. Dit werd geweten aan het niet meer uitvaren van walvis vaarders (die namen blijkbaar als zee- mansvoedsel ook veel boekweitgrutten mee), het ontbreken van vaste prijzen en ventjagerij (verkoop aan de deur door kramers die voor andere grutterijen werkten).18 Beter was het gesteld met grutter J. van Baars; rond 1831 bleek hij behoorlijk wat grond te bezitten: 8,3 hecta re in De Rijp en 3,5 hectare in Graft. Op de ranglijst naar oppervlakte van de gemeen te De Rijp nam hij een elfde plaats in. Zou hij dat met zijn gruttersactiviteiten verdiend hebben of was het hem door een erfenis aan komen waaien? Zijn knecht Cornelis Kreynsen (later huurde die de grutterij van Joekes) moest daarentegen met 220 m2 grond genoegen nemen: het erf waar zijn huis op stond.19 Toen in 1839 Cornelis 71

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2008 | | pagina 15