aan de windkorenmolens. Dan waren er ook nog vijf 'ertesakken'. Verkocht de grutter ook erwten voor menselijke con sumptie of brak en maalde hij die tot veevoer? De post '9 seeven' slaat ver moedelijk op negen handzeven; ondanks al die machinale zeven moest er blijk baar ook nog wel eens met de hand ge zeefd worden. Wat de grutterij binnenkwam en wat er uitging werd gewogen of gemeten. Grote porties werden gewogen op een ba lans ('waage') met een paar houten scha len. Daar hoorden gewichten bij van 125 en 40 pond; waarschijnlijk ponden van 494 gram, het Amsterdamse waagge- wicht. Kleinere porties werden afge meten in inhoudsmaten zoals schepel en aggel. Er was een hele reeks schepelma- ten: een hele (27,9 liter), een halve, een vierling (1/4 schepel), een halve vierling, een metje (waarschijnlijk 1/4 vierling), een half metje, een kop, een halve kop, een vierde kop. Dit waren houten maten. Tegen het slijten en beschadigen waren ze afgezet met koperen banden of beslag. Voor opslag waren er vier gortbakken en twee oude bakken, voor opslag en ver voer van kleinere hoeveelheden had de grutter zakken en zakjes. Voor het scheppen waren er drie zaadschoppen en een koperen schop. In de categorie ge reedschap vallen de beide splitshoorns (voor touwwerk), twee scharen, de koe voet, de wiggen en de rol. De 'sleep tot gebruik van de grutterij' was vermoede lijk een soort houten slee waarmee men iets zwaars, bijvoorbeeld een volle zak, kon verplaatsen. Tot verlichting dienden een (kaars)lantaarn en een (olie)lamp. Natuurlijk moest de zaak schoongehou den worden; daarvoor waren er '1 stof besem, 1 raager en 3 verkens (stoffer of vloerveger) alles nieuw'. De tweede inventaris, uit 1854. werd op gesteld toen Cornelis Gruijs de Wit zijn 'grutters-affaire' wilde verkopen. Wat de eigenlijke gruttersmolen betreft, komen we een paar voorwerpen tegen die niet in de eerste inventarislijst stonden, zoals het uurglas (de hierboven al vermelde zandloper), twee bilhamers (om molen stenen te scherpen) en twee grimmen met ijzeren kettingen (Van Dale om schrijft een grim als een leren halster met touw of ketting, paardentuig dus). Interessanter is het tweede deel van de inventaris waaruit je af kunt leiden hoe zijn winkel er ongeveer uitzag. Eerder had De Wit zich behalve als grutter ook nog geafficheerd als slijter in sterke dranken en winkelier in kruidenierswa ren. Boven de toonbank hing de balans met de koperen kettingen. Natuurlijk waren er de onvermijdelijke maten voor droge waren en dranken en een stel koperen gewichten. En het rek met pennen zal wel gebruikt zijn voor de winkeladmini stratie, onder meer om bij te houden wat klanten op de pof kochten. Op de grond achter de toonbank lag een beun, een iets verhoogde houten vloer. Vooral 's winters handig tegen koude voeten en optrekkend vocht in de vast niet verwarmde winkel. Achter de toonbank stonden twee gortladen, kasten met vakken met daarin grutten, meel, erwten, bonen en dergelijke. Op een van die gortladen stond nog een kleiner exemplaar, mogelijk met waren die in kleinere hoeveelheden werden verkocht. Een opvallende plaats zullen de vier drankvaten ingenomen hebben. Naar hun inhoud kunnen we alleen raden: ro de en witte wijn. jenever, port en mis schien ook bier? De vijf geschilderde fles sen hebben wellicht likeuren bevat. An dere artikelen stonden in een vierde kast of op een van de zes wandplanken. Naar het assortiment kunnen we slechts gis sen. Er is echter een goede kans dat Gruijs de Wit veel van zijn kruideniers- 70

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2008 | | pagina 14