Er zijn vrij veel schrijvers die aandacht
schenken aan de gevolgen van de ontgin
ningen door ontwatering en oxydatie. De
beste uitleg wordt naar mijn oordeel ge
geven door Mantel (2005, blz. 33-34).
Daarom neem ik hier een lang citaat
over uit zijn boek over de Mijzenpolder:
"Zolang het veen doordrenkt was met
water bleef het drijven en was het be
stand tegen open water. Om het veen in
gebruik te nemen als akkerland moest er
op grote schaal ontwaterd worden. Hier
door kwam het volle gewicht van de droge
bovenlaag te rusten op de lagen eronder
met als gevolg dat er inklinking plaats
vond en het land zakte. Verder vond als
gevolg van de waterstand veraarding en
oxydatie plaats. De ontwaterde lagen
van het veen gingen door de werking van
plantenwortels, bacteriën, schimmels en
bodemdiertjes die in die lagen waren
doorgedrongen, deel uitmaken van de
teelaarde. De oxydatie van het veen was
een gevolg van de ontwatering. Doordat
het water uit de poriën van het veen ver
dween, kwam er zuurstof in de lagen in
plaats van het water. Door de verbinding
van de zuurstof met het plantaardige
materiaal vond er oxydatie plaats en ont
stond er water en koolzuur. Het water
verdampte en het koolzuur verdween in
de lucht. Het veen 'verbrandde' dus lang
zaam. Uiteindelijk werd het niveau van
de akkers zodanig dat er niet verder ont
waterd kon worden. Door het inklinken
en door de oxydatie ontstond steeds weer
de noodzaak om de sloten uit te diepen
ten behoeve van verdere ontwatering. Zo
ontstond de fatale cyclus: waterpeilverla
ging - inklinking en oxydatie water
peilverlaging. Het gevolg was dat het
veen verder inklonk en de akkers ten op
zichte van de zeespiegel daalden. Rond
1200 was de bodem zover gedaald dat
het zeeniveau bereikt was. Vaak werd
bagger uit de sloten over het land ge
stort om te voorkomen dat het land het
hele jaar door onder water stond. Sloten
werden daardoor steeds breder en de
percelen land steeds smaller. Het zoge
naamde 'slagenlandschap' ontstond.
Waarschijnlijk was in Holland graan-
teelt op veen vanaf het einde van de 14e
eeuw niet meer mogelijk. Het akkerland
werd in gebruik genomen als wei- of
hooiland. Het oxydatieproces verloopt
trager als veengrond als weiland ge
bruikt wordt".
Het oxydatieproces speelt zich tegen
woordig in het veenweidegebied van
Noord-Holland ook nog af. We weten nu
dat er daarbij aanzienlijke hoeveelheden
onzichtbaar COa vrijkomen!
3.2. Typen ontginningen
In de tweede helft van de 20e eeuw
kwamen historisch geografen tot de con
clusie dat er in de Middeleeuwen in
Noord-Holland een vorm van ontginning
van het hoogveen heeft bestaan die als
doel had vooral akkerbouw te gaan uit
oefenen. Buiten Noord-Holland was dat
anders. Daar bestonden ook turfwinning
en zoutwinning als doelstellingen bij ont
ginning. De belangrijkste reden voor het
ontbreken van turfwinning in Noord-
Holland was de slechte kwaliteit van de
turf. Slechts in de Assendelver polder
schijnt ook turf gestoken te zijn.
Er zijn vrij veel archeologische vind
plaatsen van woningen en voorraadschu
ren van Kennemers langs de randen van
de wouden op de oude duinen in Lim-
men, Egmond. Castricum, Bakkum en
Uitgeest. Die plaatsen waren vooral te
vinden op de 'geesten', langgerekte ovale
akkers tegen de oude duinen aan. Van
daaruit werden ook de nabijliggende ve
nen en broeken (moerassen) ontgonnen
door de boeren die op de geesten woonden.
De verkavelingen die in het kader van
deze ontginningen werden uitgevoerd
waren meestal blokverkavelingen. In
Kennemerland is dit type ontginning in
de 12e eeuw vrij zeker al voorbij.
Het tweede type ontginningen, dat
grootschalig was, speelde zich af in de
grafelijke periode in de late 13e eeuw. Ze
werden aangestuurd door het centrale
gezag van de graven van Holland. Deze
18