Bij mijn vertrek werd mij te verstaan gegeven dat, als ik persoonlijk dit mannelijk sieraad
zou aanschaffen, de man mij de enkele schaarse groet zou onthouden bij onze dagelijkse
ontmoetingen. Na deze gebeurtenissen besloten wij, dwz ik en mijzelf, de pogingen enige
avonden op te schorten om inwendig te genezen.
Uiteindelijk kwam het goed. Achter het huis van Klaus Bobeldijk aan Bovenweg 3 stond
een zomerhuisje dat ik mocht gebruiken voor een gering bedrag. En om de gemoederen
enigszins tot bedaren te brengen, was het haar wat ingekort. Een fabuleus uitzicht kreeg
ik er gratis bij.
De volgende dag begon het landleven: enigszins onwennig met de te gebruiken materia
len en de te oogsten producten was ik uiteraard wel. Het dragen van een kruipbroek
behoorde niet tot mijn basisvaardigheden. En op klompen lopen bleek wel heel handig
te zijn, want daar kon je ook op zitten.
Verbazingwekkend was het ook dat je je alleen maar van werkplek naar werkplek kon
begeven met behulp van een schuit die met een zwengel verleid moest worden tot een
pruttelend geluid en kabbelende beweging. Maar ook was het zo bijzonder om in alle
vroegte en stilte op een klein stukje grond (ik kende het begrip "snees'niet echt) augurk
jes te plukken en die later naar de veiling in Broek te brengen. Meestal met de metor en,
natuurlijk om te wennen, mocht ik het met een kleinere schuit en een raar stuk hout,
kloet genaamd, ook proberen. De augurkjes waren nog net niet verdroogd toen ik
uiteindelijk bij de veiling arriveerde. Nu nog kan ik me de gesprekken op de akker
herinneren.
Waarschijnlijk enigszins geïnspireerd door Fred Hachee en Barend Servet, maar ook
Marten Toonder leverde een stevige bijdrage.
Achter Bovenweg 3