Ze wisten dat we ongevaarlijk waren en herkauwden deze overweging rustig en lang.
Zo kwamen we, via een bruggetje met klaphekjes en een paar andere obstakels
bij de onbewaakte spoorwegovergang. Er reden nog de ouderwetse stoomtreinen met
voor elk compartiment een deur, die op het perron door de conducteur losjes dicht
was gegooid, maar sloot als een brandkast. Het was goed uitkijken naar naderende
treinen. Op mistige dagen legden we soms het oor op de rails om aankomend
gedreun op te vangen, toch eigenlijk ook een gevaarlijke bezigheid.
Naast de overweg stond een woning waarin uiteraard een spoorman woonde, hoewel
het ons niet duidelijk was wat hij aan het spoor deed. Stormde het als we langs
liepen, dan kwam zijn
vrouw als uit een weerhuis-
je naar buiten en riep
steevast "wat een windje
waai, he, wat een windje-
waai" (Bestaan er eigenlijk
nog weerhuisjes, die
vroeger het weer voorspel
den, al naargelang het
mannetje of het vrouwtje
tevoorschijn kwam?)
Voor ons lag nu het pad naar de Achterweg, die later A.V.H. Destreelaan zou
heten. Links van dat pad stond een armelijk huisje, waarin een gezin met kinderen
woonde. Dit bezat een magere koe, die 's zomers aan een lang touw op een schraal
weidje stond. Bij de Achterweg gekomen konden we zowel links als rechts afslaan.
Linksaf durfden we dat nauwelijks. We maakten elkaar wijs dat daar, in nog kleinere
huisjes en onder nog erbarmelijker omstandigheden, heksen woonden.
Een keer hebben we het erop gewaagd. En inderdaad, in een hutje zagen we een
oud vrouwtje achter het raam zitten, een wit kapje op het hoofd. Dit zou een heks
kunnen zijn!
Maar ze leek er in niets op. En toen we gerustgesteld teruggingen vloog ze ons ook
niet op een bezemsteel achterna, zodat we helemaal zekerheid hadden. Rechtsom
kwamen we dan al gauw bij de Boeterslaan, waaraan het voetbalveld ligt en lag,
toen met op de houten schutting de grote reclameborden. Op één ervan leek een
Renault-bus pardoes het veld op te rijden.
Twuijverhoek met werknemer Maarten Kalis
87