Daar, in de vochtige ochtendkou
verruilde hij de klompen
voor waterdichte rubberen laarzen;
om de hals een gebreide sjaal van moeder de vrouw.
Daar kliefden de laarzenridders op Gods akkers,
die zij bemest hadden met kalium en stikstof
en Thomasslakkenmeel
tegen de gevreesde knolvoet
per dag wel 4,5 ton kool, stuk voor stuk van de stam.
Koolkoningen waren het
die met de volle buit tot aan de rode rand
van vlet en schuit trots huiswaarts keerden
en tussen de middag warm aten van het petroleumstel.
Die hun hand geteelde groene juwelen
per 25 kg in een traliemand en vaak zelfs nog met
een groen exemplaar
onder beide oksels de boet indroegen
en kool voor kool zorgvuldig op waal zetten.
De veertigers van 2,5 kilo, de vijftigers van twee kilo
De zestiger van 3 pond en kleintjes van een kilo.
Kostelijke vitaminebommen waren die kolen;
een volle koolboet genoeg voor vier treinwagons.