Ode aan de tuinders van weleer
(Geert van Diepen)
Klompenridders waren het.
Vaders en zonen met stalen ruggen
gespierde armen en onverzettelijke benen
geharde handen en groene vingers
en onafscheidelijk, de pet op de Westfriese kop.
Prinsen van de akkers waren het
in het land van bintje, eigenheimers,
eerstelingen en doré.
Maar bovenal waren het koolkoningen.
Eigen bazen, met een metorschuit en een vlet.
Met een eigen tuindershuis, een eigen boet
en aan de waterkant op palen
een eigen houten buiten wc.
Kapiteinen van de sloot,
die steevast begin november
gewapend met een scherp koolmes,
wat traliemanden,
een thermosfles thee en een stuk brood
vanuit de eigen wik vertrokken
ver voor de gevreesde wintervorst uit
naar het groene goud in de polder.
18