met jongens gevoetbald, want "moide konne niet voeballe in die toid!" Er waren
alleen een paar dingen die vervelend waren en veranderd moesten worden vonden
wij, namelijk het volgende: Naast het voetbalterrein had Jan Verweel, (een klein
keuterboertje) een koe en een bok (die stonk als een otter), maar die koe liet
Jan regelmatig op ons terrein staan en zo lag af en toe een vlaai op het veld.
Hij ruimde ze wel op, maar op de restanten die er nog lagen kon je best uitglijden
en dat liet sporen na op je kleren en lichaam.
Jan Verweel, de schillenboer.
Ook was er aan Jan zijn kant een hek, dat aan de onderkant voorzien was van
gaas, maar aan de bovenkant was prikkeldraad gespannen. We speelde toen met
plastic ballen, die er toen net waren, (lerenballen waren veel te duur). Het nadeel
van die plasticballen was, dat als ze op dat prikkeldraad kwamen, ze meteen lek
waren en je ze dan gelijk weg kon gooien. Na rijp beraad werd besloten om met een
groep naar Frans Kunst te gaan, omdat die in de gemeenteraad van (toen nog)
Koedijk zat. De man met de meeste babbels zou het woord voeren: Cor de Wit
(Colle). Het hielp, de bovenste draad werd vervangen en de koe mocht niet meer op
het speelveld staan. Alleen achter het doel mocht de koe nog aan het zeel staan,