Ronald Bouma: 4Omdat bekend was dat het gebouw zeer inbraakgevoelig was,
hadden we een professorische alarminstallatie geïnstalleerd. Op de luifel boven de
bar stond een oud telefoontoestel dat was uitgerust met een geluidssensor. Zodra er
geluid in het gebouw waarneembaar was voor de sensor, was deze zo ingesteld dat
ons huistelefoonnummer automatisch gedraaid werd. Als je de telefoon dan opnam
was je live getuige van het geluid in het Jeugdhuis. Met name bij harde wind, regenval
of een langs tippelende muis werden wij dikwijls in onze nachtrust gestoord. Bij twijfel
snel op de fiets naar het Jeugdhuis om daar vast te stellen dat het weer eens vals
alarm was.
Tot op een nacht ik aan kwam fietsen en op afstand al zag dat het buitenlicht bij
de voordeur kapot geslagen was; een slecht voorteken. De schrik van mijn leven
toen bij het naar binnen gaan via de opengebroken voordeur nog even een kat het
gebouw uit rende. Om dan vervolgens vol ongeloof vast te moeten stellen dat alles
wat we met elkaar opgebouwd hadden verdwenen of vernield was; zakjes chips, de
geluidsinstallatie, volle biervatenalles weg. En dan die enorme ravage; overal kapotte
glazen, de complete administratie overhoop en een groot deel van de inventaris kort en
klein geslagen. Het kon zo echt niet langer meer; na drie inbraken met veel schade en
verlies als gevolgen meerdere pogingen tot braak, was de maat vol.
De voorvallen deden zich binnen een tijdsbestek van een tweetal weken voor.
Overtuigd van het feit dat de inbraken niet gepleegd werden door lokale jeugd werd
besloten om s nachts te gaan waken. Meermalen hebben we een hele nacht zitten
wachten op het dievengilde. Uiteraard zonder enig resultaat; maar gezellig was het
wel. Ondanks alles wat er die periode gebeurd was, kreeg het Jeugdhuis geen echte
alarminstallatie.
Gek genoeg maakte die periode ons alleen maar strijdvaardiger en werd de
saamhorigheid als maar groter. We wilden niet dat vreemden ons dit Jeugdhuis zo
zouden afpakken. De schreeuw om een nieuw gebouw werd steeds groter.'