over gelaten, maar zelfs in een hoek getrapt. De weduwen van verraden en/of gefusilleerde
verzetsstrijders ontvingen (de eerste decennia) niet de minste morele en/of financiële steun.
Wanneer de Duitse bezetting en het verzet ter sprake komen, is de vaak gestelde vraag: 'Wal
deden jullie nu eigenlijk?'
Eigenlijk was dat in de allereerste plaats; duidelijk doen alsof je niet in het verzet zat. Dus
je bezig houden met voor iedereen zichtbare normale klussen. Zoals ook het werk op de ak
ker. Of het werken in de garage van Jan Kooy. Die met zijn gezin had moeten onderduiken,
omdat iemand had verraden dat zij een Joods meisje in huis hadden. En waar sindsdien Ab
Meyer de baas speelde. Onder toezicht van Jaap Zeeman, de commandant van de verzets
groep Oudorp, Koedijk en Sint Pancras. Dat ook de zoon van de dokter daar werkte vond
niemand gek. Want de scholen waren gesloten. En Charles knapte allerlei gewone klussen
op. Zoals het plaatsen van een kacheltje en het ragen van de schoorsteen bij een oud
vrouwtje dat woonde tegenover de garage van Jan Kooy. Of het repareren van de motor van
de vlet van Maarten en Piet Visser, die ook nog (overigens brave en ongevaarlijke) NSB-er
waren geworden.
Omdat nu eenmaal het (eigens hemd altijd nader is dan de rok (van een ander). Zoals zo
veel andere landbouwers en boeren, omdat die vóór de oorlog nauwelijks meetelden - maar
na de Nazi-Duitse inval in Nederland plotseling wèl. Temeer omdat de bezetter in oktober
1941 de Nederlandse Landstand oprichtte. De belangrijkste taken van die Landstand waren
te collaboreren aan de voedselvoorziening van de Nederlandse bevolking en het behartigen
van de belangen van boeren, vissers en tuinders. Vanaf 24 oktober 1941 werden alle boeren
automatisch lid.3 Dat NSB-lidmaatschap van klanten was dus helemaal een mooie camou
flage voor verzetswerk. Na de hierboven omschreven creatieve bezigheden in de automo
bielindustrie, komt er tijdens de Duitse bezetting (van 15 mei 1940 Lot 5 mei 1945) in Sint
Pancras en omstreken een andere automobielbeweging op gang.
Als ik in de garage van Jan Kooy eens de wacht moet houden, klopt de groep van 'Duitse
Kareltje' op de grote schuifdeur. Om onderdak te krijgen. Ik laat ik ze binnen. Ondanks het
feit dat je op een mijl afstand kunt zien, dat ze wapens bij zich hebben. Want een van hen
heeft een geweer onder zijn regenjas, terwijl het pand van die jas met een veiligheidsspeld
om de loop is bevestigd. Als ik Jaap daarna vertel, dat ik ze heb binnengelaten, scheldt hij
me lelijk de huid vol, zij het op zijn gebruikelijk zachte en kalme toon. In die hongerwinter
moet ik eens op wacht staan bij een schuurtje, waarin Ab Meijer een auto heeft verborgen. Ik
ben daar zogenaamd bezig de motor van een schuitje te repareren. Als er onraad zou komen,
zou ik 'Piet Hein zijn naam is klein' gaan fluiten. Terwijl Ab met de auto bezig is. Plotseling
komt er iemand aan, en ik begin te fluiten. Maar daar Ab veel lawaai maakt, hoort hij dat
niet. Zodat ik luidop dat liedje ga zingen, wat natuurlijk een vreemde indruk geeft. De man
komt naar mij toe, en vraagt, wie dat lawaai in dat schuurtje maakt. Ik weet natuurlijk van
3. Zie: L. de Jong, Het Koninkrijk Nederland in de T\veede Wereldoorlog Deel 17: De nazificatie van Nederland.
102