West-Friesland werd dan ook niet ingelijfd in het graafschap Holland maar er als een afzonder
lijke heerlijkheid aan toegevoegd. Floris noemde zich derhalve: 'grave van Holland en Zeeland
ende here van Vrieslandt.'
Na de dood van Floris V probeerden de Westfriezen zich nog één maal vrij te vechten van
het gezag van de Graaf van Holland, doch ze leden een zware nederlaag tijdens de slag op de
Vronergeest in 1297. Vanaf die tijd oefenden opeenvolgende graven van Holland het bestuur
uit over West-Friesland. En waren zij heer van West-Friesland.
Het bezit van de grond stond hier in principe buiten, maar wat dat betreft had Vronen (het
latere Sint Pancras) het slecht getroffen want de grond op de Vronergeest werd na de ver
loren veldslag als strafmaatregel vrijwel geheel onteigend en werd (sinds 1299) eigendom
van de graaf. De inwoners van Vronen die de slag hadden overleefd en naar Koedijk waren
verbannen, konden deze z.g. Vroonlanden pachten van de Hollandse graven en later van
de Staten van Holland. Geleidelijk aan verkochten die stukken grond en in de jaren 1723
en 1724 werd het resterende deel geveild.
De Hollandse graven benoemden baljuws (hoge ambtenaren) om namens hen West-Friesland
te besturen. De baljuw die over onze streek ging, vestigde zich in de Nieuwburg (bij Oudorp),
één van de dwangburchten die Floris had laten bouwen om de Westfriezen onder de duim
te houden. De 'baljuw van de Nieuwburg' bleef nog (ook onder die naam) in functie nadat de
Nieuwburg als kasteel niet meer bestond (vanaf 1517) en later werd hij een hoge juridische
ambtenaar van de Staten van Holland.
Andere bestuursfunctionarissen, zoals de schout, de secretaris en de bode werden door de
Grafelijkheidsrekenkamer benoemd, dus vanuit Den Haag. Voor deze baantjes moesten de
betreffende personen wel geld betalen; men pachtte als het ware een functie. De laatste schout
van Sint Pancras die door de Grafelijkheidsrekenkamer is aangesteld, Coenraet Troerman,
schout van 1722 tot 1736, betaalde 26 pond per jaar als pacht. (Een pond was gelijk aan zes
gulden.) Hij bleef ook nog tijdens de eerste jaren na de verkoop van de heerlijkheid (zie onder)
schout van Sint Pancras.
Roeland Ridder van Uutkerke
Verschillende bannen in West-Friesland werden als afzonderlijke heerlijkheden, voor kortere
of langer tijd, 'uitgeleend' door de graaf van Holland. Deze dorpen kregen dan een heer die
tussen hen en de graaf van Holland in stond. In 1425 schonk hertog Filips van Bourgondië
aan Roeland Ridder van Uutkerke de vrije heerlijkheden Koedijk. Oudorp, Oterleek, Graft en
Zuidschermer en verpachte hem zijn Vroonlanden - het onteigende gebied in Vronen - voor
tien jaar. Roeland van Uutkerke had de hertog belangrijke militaire en diplomatieke diensten
bewezen. In 1433 wordt hij officieel Heer van Sint Pancras. De ingewikkelde politieke achter
gronden laten we hier achterwege.
Waarom werd hij in 1425 niet meteen heer van Sint Pancras? Mogelijk was er in 1425
nog geen sprake van een vrije heerlijkheid Sint Pancras omdat er nog zeer weinig mensen
woonden en werd het als een deel van Koedijk beschouwd. Na de slag op de Vronergeest