91
Zoals op afb. 147 neemt men de klos
in de rechterhand, pakt het eind van
de draad met duim en wijsvinger der
rechterhand en legt in de daardoor
ontstane lus de drie middelvingers
der linkerhand, maakt met de lus
een draai naar rechts, schuift de kop
van de klos door de lus en trekt deze
vast. Om een kant te kunnen werken,
heeft men een getekend kantpatroon
nodig; dit wordt gevormd door een
reep stijf papier. Kleine, met de priem
gemaakte gaten geven de plaatsen aan voor de spelden, die aan de kloskant
samenhang en vorm moeten geven.
Om pasbeginnenden het leren der techniek gemakkelijk te maken, zijn
de kantpatronen voorzien van getallen, die de opeenvolging der slagen
aanduiden, welke voor een patroonmotief nodig zijn. Voor werkmateriaal
gebruikt men linnen garen, zijde of metaalspinsel, naar gelang van het doel,
waarvoor de kant bestemd is. De dikte van de draad richt zich naar het
patroon; men werkt bijv. een fijn patroon niet met grof materiaal en om
gekeerd. Het slingeren, draaien en kruisen der klosparen onderling noemt
men "slag", ten gevolge waarvan de technische benamingen ontstaan zijn,
zoals linnenslag, netslag enz. Draaien en kruisen geschiedt meestal met
beide handen tegelijk.
De vetergatslag.
Men lette op de afkortingen op pag. 85 en telle de klossenparen van links
naar rechts. Nadat het kantpatroon afb. 148 gereed is en op het kussen
bevestigd, zodat het patroon passend aan elkaar sluit, knoopt men 2 maal
4 kl. samen en steekt op pt. 2 en 3 elk een sp. met 4 kl. Men zorge, dat de
spelden enigszins schuin, van achteren naar voren gestoken worden, daar
het werk daardoor meer stevigheid verkrijgt. Ook moet men de sp. niet te
diep insteken, ongeveer het derde deel. Bij Sp. 2 en sp. 3 bevinden zich 2
pr. kl.men neemt van Sp. 2 het linker pr. in de rechterhand. De kl. blijven
in elke hand en men draait (zie afb. 151) terwijl men in elke hand de r. kl
over de I. kl. legt. Nu kr. men (zie afb. 152), d.w.z. de r. kl. der linkerhand
over de I. kl. der rechterhand leggen. Hierna steekt men een sp. in pt. I, zO,
dat de draden achter de sp. liggen, dr. weer kr. en legt het pr. der r. hand naar
rechts weg. Men neemt het pr. der I. hand in de r. hand en het laatstepr. van
1., dus van pt. 3 in de 1. hand, dr. en kr., steekt sp.in pt. 3, dr .en kr .weer.