16. Spreekwoorden en gezegden. 48 Uit onderzoekingen blijkt dat het onderwerp Kachels en Haarden en aan verwante onderwerpen van grote invloed is geweest op ons taalgebruik. Onderstaand een bloemlezing per onderwerp: Vuur. In het vuur van het gesprek. In vuur en vlam staan Daar steek ik mijn hand voor in het vuur Zich het vuur uit de sloffen lopen. Iemand het vuur na aan de schenen leggen. Met vuur spelen. Te vuur en te zwaard iets verdedigen. Tussen twee vuren staan. Ik heb voor hetere vuren gestaan. Dat ging als een lopend vuurtje door het dorp. De vuurproef doorstaan. Dat was als olie op het vuur. Hij is een vuurvreter. Waar rook is daar is vuur. Wie het dichtst bij het vuur staat warmt zich het eerst. Vuur en liefde trekken sterk en beletten menig werk. Brand Lelijk in de brand zitten. Een brandbrief krijgen. Brandschoon zijn. Wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten. Stoken In een gelukkig huwelijk stoken. Een ruzie opstoken. Een stokebrand. Turf. Hij is geen turf hoog (=gedwee) Hij is nog geen drie turven hoog. (erg klein) In het veen ziet men op geen turfje. Hout: Op een houtje bijten. Iets op je eigen houtje doen. Van dik hout zaagt men planken. Zij heeft een flinke bos hout voor de deur.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 2008 | | pagina 50