In die tijd kreeg ik kennis aan Hans, een katholieke jongeman. Ik ontmoette hem voor het eerst in de "DEO", een Haarlems ziekenhuis, waar ik iets moest afgeven. Hij werkte daar als co-assistent.Toen we elkaar een beetje hadden leren kennen wachtte ik vaak op hem in een tegenover het zieken huis gelegen portiek. Daar kreeg ik vaak een boodschap van het verzet, het wachten op mijn verloofde was een goede dekmantel. Hans vroeg me herhaaldelijk welk werk ik deed. Ik stuurde hem steeds met een kluitje in het riet, want mijn verzetswerk verzweeg ik angstvallig voor hem. Omdat ik van het verzet meer dan voldoende voedsel ontving, zoals een fles slaolie, kon ik af en toe best een paar bonnen missen en deze gaf ik dan aan hem voor bij hem thuis. Soms zag ik hem gedurende korte- of lange tijd niet. Wanneer hij vroeg waarom ik enige tijd niets van me liet horen, probeerde ik hem met een kluitje in 't riet te sturen. Toen ik eens zes weken weg was geweest en ik op een avond op hem wachtte was hij reuze nijdig op me en vertelde hij me dat zijn ouders van mening waren dat ik niet deugde. Ik heb toen mijn ring afgedaan en hem die in zijn gezicht gegooid. Mijn zus An was getrouwd met de uit Alkmaar afkomstige Teun de Jong. Deze was lid van de W.A. maar hield dit angstvallig verborgen voor zijn familieleden.Toen we het tenslotte kwamen te weten, herinnerden we ons iets. Eens moet hij in Haarlem rond hebben gelopen in zijn zwarte uniform. Een tante-zegger van me speel de bij een vriendje en die moet hem gezien hebben, want hij riep plotseling: "Kijk! Ome Teun Toen de volwassenen naar het venster liepen om te kijken zagen ze dat een W.A.-er in uniform een eindje verderop rechts afsloeg. Dus zeiden ze tegen het kind:"Wel nee, dat was ome Teun niet." Of hij de hand ook in het volgende had? Eens werd ik gevangen genomen door een paar Duitse soldaten. Ze brachten me naar een gebouw, waarin eerder de Libelle werd gedrukt. Daar waren mijn moeder, mijn zuster en Teun de Jong reeds. Ook zij waren net als ik met de handen in de boeien. Later werden we per auto naar Amsterdam gebracht. In de Euterpestraat werden we een voor een verhoord. Drie dagen daarna werden we vrijgela ten: eerst Teun en vervolgens de dames. Later gingen we naar Alkmaar: mijn moeder en ik gingen bij Teun en An logeren. Ze woonden toen op het Verdronken Oord. In zekere zin was ik in het hol van de leeuw zonder het zelf te weten. Toen we er een paar dagen waren, belden de Duitsers aan.Teun probeerde me gerust te stellen door te zeggen:"Niets aan de hand. Die mannen willen mij even spreken." Maar ik was er niet gerust op en glipte de achterdeur uit. 55

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 2007 | | pagina 57