Een keer heb ik de afstand afgelegd met mijn vliegende hollander, waarop ik me een volleerd automobilist voelde (waar zijn de vliegende hollanders gebleven? En waar de hoepels, de tollen, de knikkers? Waar ook de serpentines die bij het schoolreisje zo feestelijk uit de ramen van de bus wapperden?). In het middaguur, tussen de schooltijden in, was ik bij mijn grootouders te gast. Op sombere winterdagen, wanneer de regen mistroostig in de regenbak drupte en de spruitjes op het petroleum stonden te sudderen, was opa in de koude "dars" bezig om de kool te keren. De hele dag deed hij dat. Met een vlijmscherp mesje sneed hij de rotplekjes weg. De kolen gingen om en om in zijn handen en werden daarna zo kunstig weer opgestapeld dat er een volmaakte piramide ontstond. Hij leefde voor zijn vak. In de zomer uiteraard buiten, op de akker. Niet met mijn grootmoeder mee als die naar Alkmaar ging. Een heel enkele keer reisde zij zelfs met de trein naar Amsterdam. Daar moest mijn opa helemaal niets van hebben. Trouwens, eer de busdienst er was bleef de enige mogelijkheid om naar Alkmaar te gaan, behalve lopende, de spoortrein te nemen die aan de halte St. Pancras stopte. Maar die halte stond helemaal in het zuideinde bij de overweg, zodat men het hele dorp door moest wandelen om daar te komen, wat mijn grootmoeder dan ook deed -maar dat was voor mijn tijd.Autobussen kwamen eerst rond 1924 in beeld. Er waren al wel fietsen, maar ik heb mijn grootvader en grootmoeder daar nooit mee gezien. De molens De David en de Geesthloem, die ik onderweg naar school tegenkwam. Ook de petroleumboer kwam ik op mijn pad tegen. 80

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 2004 | | pagina 84