In december 1921 vertelde de directeur tijdens een commissievergadering dat de
fabrieksbaas wegens wangedrag bijna niet was te handhaven en vroeg daaromtrent
een uitspraak van de commissie.
De heren losten dit aldus op: Even voordat men huiswaarts ging werd de
fabrieksbaas op het matje geroepen. De voorzitter vertelde de man dat het bestuur
had gehoord dat hij zich vaak onbeschoft gedroeg en zich ook meermalen te buiten
ging aan sterke drank. Wanneer hij niet onmiddellijk hiermee ophield en zijn leven
beterde, zouden de gevolgen niet uitblijven. Zodra hij zich weer aan iets dergelijks
zou schuldig maken, werd hij op staande voet ontslagen. Per slot van rekening had
hij een leidende functie in de fabriek, hij was immers baas! Wanneer iemand, die
aan anderen leiding moest geven, zich zo gedroeg, wat voor invloed zou dat op de
anderen hebben?
Ongeveer een maand later vergaderde de commissie opnieuw.
Van de baas was een brief binnengekomen, waarin de man schreef dat hij erg veel
spijt had van zijn verkeerde daden en hij verzocht heel beleefd in de gelegenheid te
worden gesteld zijn goede wil te tonen, met andere woorden: Heren, neem me
alstublieft, voorlopig op proef, weer in dienst.
De directeur vertelde dat hij op een avond in januari om zeven uur een ronde deed
door de fabriek. Hij zag toen dat de baas ergens mee bezig was en in kennelijke staat
verkeerde. Er was een drijfriem kapot gegaan en deze moest gerepareerd worden. De
baas deed dit zo klungelig dat de riem, zodra deze weer dienst zou moeten doen,
onmiddellijk stuk zou springen. Daarom had hij de man maar weggestuurd.
Een stoker vertelde hem bij die gelegenheid dat de baas een paar avonden eerder,
toen men hem te hulp had geroepen, ook beschonken was.
De directeur had het reeds eerder gezegd: Deze man had geen ijver en toewijding,
maar verzaakte geregeld zijn plicht. Hij had daarom in december het bestuur
voorgesteld de baas te ontslaan. De directeur had hem nu geschorst maar zou graag
zien, dat het bestuur deze mijnheer nu ging ontslaan. Zelfs, de donderdag nadat hij
schriftelijk beterschap beloofd had, was hij al weer dronken.
Sommige commissieleden pleitten om rangverlaging voor deze man. Hij was
getrouwd en had de zorg voor een vrouw en kinderen.
Van Kampen, die dit laatste voorstel ondersteunde, zei dat de commissieleden de
zaak maar van één kant hoorden belichten. Hij had een andere werknemer, Van Dok,
82