De fabriek was gedurende een groot gedeelte van de oorlog nog aan het werk. Wel
werd de dagelijkse periode dat de gasdruk voldoende was, korter naar gelang de
oorlog langer duurde.
De bij de gasbereiding vrijkomende cokes werd achter de fabriek op een hoop
gegooid. Bij donker was het een koud kunstje om het daarvandaan te halen en in de
schuit over te hevelen. Maar... af en toe werd een oven ontdaan van een partij
roodgloeiende kool en dit werd vervolgens door een grijper op de hoop cokes
gegooid. De clandestiene bezoekers bezig met het loswrikken van een paar forse
brokken, moesten uitkijken dat ze niet onder de hete cokes werden bedolven, maar
het gelukte toch aan veel "oneerlijke" mensen om op deze manier hun kachel weer
enige dagen brandende te houden.
Een ander bijproduct van de gasfabriek was teer. Voor dit product bestond
voldoende belangstelling en het was de kunst er een zo hoog mogelijke prijs voor te
krijgen.
De directeur deed daarvoor zijn uiterste best en kreeg toch de kous op de kop.
Dat gebeurde in 1923. Toen ging er een Alkmaars bedrijf failliet en dit was aan de
fabriek nog 2000,— verschuldigd voor geleverde teer.
In de gascommissie werd dit ter sprake gebracht. Natuurlijk vroegen de leden of het
bestuur wel wist hoe solide deze firma was.
Het bestuur waste de handen in onschuld: "Dat is niet ons werk, maar de taak van de
directeur. Het bestuur gaat hier vrij uit", zei de voorzitter.
De directeur zei dat hij daarnaar zeker een onderzoek had ingesteld.
Aanvankelijk stond het bedrijf op naam van een persoon. Deze kocht jarenlang teer
van de fabriek en betaalde steeds op tijd.
Niet zo lang geleden werd de zaak in een firma omgezet. Aanvankelijk betaalde ook
de nieuwe firma prompt, maar in mei 1922 stokte de betaling. De directeur belde
toen meteen de bewuste firma op en kreeg als antwoord: "Onze kas is leeg". Dit
horend had hij alle verdere leverantie meteen stop gezet.
Van Kampen vond dat de verantwoordelijke persoon, dus de directeur, voor de
schade aansprakelijk gesteld moest worden. Daarvoor was de man tenslotte
verzekerd. De directeur zei daarop dat hij wel tegen fraude was verzekerd, maar
deze verzekering kon niet worden aangesproken wanneer een klant in gebreke
bleef met de betaling.
79