Daarnaast moesten de heren tot hun grote spijt melding maken van het treurige feit
dat er in hun gemeente mensen waren die weigerden om hun aandeel in de
hoofdelijke omslag te voldoen terwijl het bedrag, dat ze moesten betalen maar gering
was en ze heel goed in staat waren om dit te kunnen betalen. ""Het is dan ook geen
onvermogen, maar onwil! AIs we dit zo laten gaan vrezen we het ergste. Dan is er
straks geen mens meer die de hoofdelijke omslag wil betalen
De heren vroegen beleefd advies, hoe ze dit varkentje moesten wassen.
Het provinciale bestuur antwoordde dat dit een zaak was voor de gemeentelijke
ontvanger, deze was bevoegd om wanbetalers aan te pakken. Wel moest het
kerkbestuur hem machtigen om dit te doen bij de onwillige betalers van de
hoofdelijke omslag van de kerk.
Het Provinciale College van bestuur bezat grote macht en had veel te vertellen over
de financiële huishouding van de plaatselijke Ned. Herv. Kerken.
Op 8 november 1831 overleed, 75 jaar oud, de landbouwer Jacob Booy.
Bij testament gaf hij aan de kerk een legaat van 2000,--.( een landarbeider die toen
ƒ200,— per jaar verdiende, had een best inkomen, het uurloon was 0,09).
(Jacob was een zoon van Pieter Booy en Jantje Klaver. De aangifte van zijn overlijden werd verricht
door zijn geburen Klaas Ploeger en Cornelis Groen, die even als Pieter Booy landbouwer van beroep
waren. Ze woonden in de buurt van het Vennetje).
Het Provinciaal College moest de kerk toestemming geven om bovengenoemd
legaat te aanvaarden en vroeg, alvorens dit te doen, inlichtingen aan het kerkbestuur.
Vermoedelijk had de ervaring geleerd dat naaste familieleden ook erfrechten hadden
en dat dezen met succes een dergelijk legaat konden aanvechten.
De kerkenraad van St. Pancras berichtte hun dat er geen naaste familieleden waren
gepasseerd. Slechts één persoon kon erop bogen tot de naaste familie van Jacob P.
Booy te behoren en dat was een dochter van een reeds overleden broer. Deze was
evenwel lang niet onbemiddeld en had aan dit geld geen gebrek, nee, zij stemde er
volledig mee in dat de kerk het kreeg. Ook verdere familieleden werden in dezen
niet benadeeld, de kerkvoogden waren zelfs met hen in conclaaf geweest en dezen
konden er best vrede mee hebben. Wel was er aan deze erfenis een nadrukkelijk
beding verbonden: binnen een termijn van 3 jaar moest de kerk er vaste goederen
voor kopen.
Gewapend met deze kennis had het College van Provinciaal Toezicht geen moeite
toestemming te geven om het legaat te aanvaarden.
31