tussen krijgen, maar dat hielp haar niet terug naar de 'prikfabriek'. En dat wilde ze
wel heel graag!
Dus trok Wil de stoute schoenen aan en vervoegde zich op het kantoor van de
'prikfabriek' en vroeg de baas of ze weer aan het werk mocht. Deze verweet haar dat
ze was gaan staken en vroeg haar vervolgens waarom ze dat had gedaan. Naar
waarheid vertelde ze hem dat ze dit niet had gedaan uit ontevredenheid over haar
loon, maar enkel en alleen om solidair te zijn met haar collega's. Na dit antwoord zei
de baas: "Wel, kom dan maar terug, jij was tevreden over mij, ik was het over jou".
In die tijd kwam ze met Bram Möls in aanraking. Bram, die vermoedelijk van Duitse
voorouders afstamde, had een oogje op haar en kwam bij hen binnen door met haar
broer bevriend te worden. Hij liep toen al slecht. Als tienjarige jongen was hij op
straat gevallen en had daarbij flink letsel opgelopen. Tijdens de behandeling ging er
iets fout en het werd met Brams been zo erg dat men aan amputatie ging denken.
Het was reeds zover dat er reeds een chirurg
werd gevraagd om dit te doen. Deze stelde
de operatie uit en wilde eerst nog eens
andere middelen proberen. Dit gelukte in
zoverre dat Bram zijn been behield, maar
erg moeilijk bleef lopen.
Toen hij de lagere school had doorlopen,
wilde hij niet verder leren. Moeder Möls
kordaat als ze was, stapte met hem een
kapperszaak binnen en vroeg aan de daar
werkende kapper: "Kunt U geen leerjongen
gebruiken?" Op die manier werd Bram in de
geheimen van dit vak ingeleid.
Nadat ze een jaar of vijf verkering hadden
gehad, trouwden ze. Bram had inmiddels een
eigen kapsalon geopend in de voorkamer van
zijn ouders. Breed hadden ze het niet. De
concurrentie was groot. Naast hen stond een
huis leeg. Voor huurhuizen in de crisistijd
niet zeldzaam. Eigenaars boden soms hun
leegstaand bezit te huur aan en stelden voor
kapper Bram met zijn leerjongen de nieuwe huurder een premie in het vooruitzicht.
143