Ook mestten we een varken dat door slager Jonker clandestien werd geslacht en
verwerkt tot worst, spek en vlees. Inmiddels was er al weer een nieuwe big
aangekocht.
Met de kettekar verhuisde ik Egmonders, die van de Duitse bezetter daar niet langer
mochten wonen, naar Heiloo en andere plaatsen.
Enige tijd voordat we werden bevrijd, vroeg iemand me of ik een bos wortels voor
hem te koop had. Hij wilde 15 ct. voor een bos geven. Eigenlijk waren onze wortels
nog niet helemaal klaar, maar toen ik die prijs hoorde, zei ik: "Kom maar mee".
Even later stond er een hele rij achter de eerste persoon. Ik verkocht een flinke partij
wortelen. Toen mijn vader thuiskwam, was hij boos. Maar toen ik hem het geld liet
zien, dat ik gevangen had, veranderde hij op slag.
Iemand uit de Langedijk had een hele partij consumptieaardappelen zitten. Hij had
een 5-tons schuit. Ik zei tegen hem: Breng ze maar hier. Tweemaal per week bracht
hij me een schuit vol. Als negentienjarige jongeman ventte ik die uit in Alkmaar,
verschillende mensen wilden wel een wintervoorraad hebben, zodat ik in korte tijd
mijn partij aardappelen weer kwijt was.
Mijn doel was om de schuld, die mijn ouders op hun huis hadden, af te lossen en het
gelukte me om die 1600,-- af te lossen. Enige tijd na de oorlog wilde minister
Liefting dat iedereen zijn geld bij de bank moest inleveren. Mij kwam dat op twee
belastingaanslagen van ruim 100,--..
In 1946 trouwde ik. We konden in de schuur achter Andries Metselaar wonen. Ik
verdiende de kost met groente rijden en venten. De strenge winter van 1947 verdreef
ons uit ons onderkomen, we vroren er gewoon uit en zochten de warmte op bij mijn
ouders aan de Achterweg.
Later konden we door bemiddeling van burgemeester Schellinger in het huis van
Middelburg, dat eveneens aan de Achterweg stond, gaan wonen. Ik had inmiddels
een auto, een luxe wagen, verbouwd tot vrachtauto. Daarmee reed ik groente, maar
zonder vergunning. Op de Bovenweg hield een controleur me aan. Ik had wel voor
mezelf een vergunning, maar niet voor die auto. Ik moest ogenblikkelijk mijn
papieren in orde maken en die vervolgens aan hem tonen. Ik riep toen de hulp in van
politieagent Wilbrink. Ik had hem leren kennen, evenals zijn opvolger Coljé, in de
tijd dat we samen oorlogsgevangenen moesten bewaken.
138