Anderen kregen met Sinterklaas of met Kerst iets. Bij bepaalde mensen werd dan
een gift gebracht en deze bestond dan uit brandstof, meel, vlees, spek of vet.
Ongeveer honderd jaar geleden (ca. 1875) woonden de meeste mensen aan de
Twuyverweg, het Noordeinde en langs de Benedenweg. Daar woonde meer dan drie
kwart van de toenmalige burgers en die waren boer of arbeider.
Het Burgerlijk Armbestuur bezat heel wat hectares land. Van de pachtinkomsten
konden ze ondersteuning geven, ongeveer 2,50 per week. Meestal hielden ze aan
het eind van het jaar wel iets over en met het nog in kas zijnde geld werd nog wel
eens een akkertje bijgekocht. Maar de grote massa van het land hadden ze uit erfe
nissen en schenkingen gekregen.
Het is heel goed denkbaar dat iemand een stuk land aan het Burgerlijk Armbestuur
vermaakte met het beding dat uit de pachtinkomst de kinderen getrakteerd moesten
worden. En dit is zo gebleven, steeds op de middag van de 25e november - en als
deze op zaterdag of zondag valt één of twee dagen daarvoor of erna, - geschiedt de
traktatie.
Ruim honderd jaar geleden werden de kinderen op warm bier getrakteerd. Daar wist
mijn schoonmoeder nog van. Later werd het warme chocolademelk en nog later een
taaipop.
Toen er nog maar één school in St. Pancras was, kwamen de drie leden van het
Burgerlijk Armbestuur op school. Nu zijn er acht scholen (in 1976: 1 R.K., 1 Chr. en 2
Openb. lagere scholen 4 kleuterscholen)
Daarom gaan er nu ook raadsleden mee.
Vroeger had het Burgerlijk Armbestuur weinig met het gemeentebestuur te maken.
Nieuwe leden van het B.A. werden door de raad benoemd en eenmaal per jaar bracht
het Armbestuur verslag uit aan het gemeentebestuur. Dat ging allemaal heel goed.
De Armvoogden wisten heel goed hoe ze hun geld moesten besteden.
Maar in de dertiger jaren werd het moeilijker. Er werd weinig verdiend, het was
crisistijd en de werkloosheid nam toe en ook het aantal mensen dat om hulp aan
klopte bij het Armbestuur. Toen kon het Burgerlijk Armbestuur niet meer rond
komen van de ontvangen pachten. Ze klopten bij het Gemeentebestuur aan en van de
gemeente kregen ze een jaarlijkse subsidie. Deze werd in de loop van de jaren steeds
groter, want de geldontwaarding werd steeds groter.
Toen werd het B.A. onder het toezicht van de gemeente gesteld. Niet omdat deze
mensen hun werk niet goed deden, maar omdat ze ook gemeenschapsgeld uitgaven
en daarvan moest nu eenmaal verantwoording worden afgelegd.
128