Wel waren ze toen spoedig de weilanden gepasseerd en kwamen iets meer in de bewoonde wereld. Toen ze een tuin zagen, die versierd was met een heel stel was sen beelden, leek dat hun een geschikte plaats om zich schuil te houden. Het ove rige deel van de dag bleven ze daar, verscholen achter, tussen en in de beelden. Tegen de avond gingen ze verder en bereikten toen een boerderij met een boom gaard waarin ze een perenboom ontdekten. Ze schudden er aan en de clapp's- favourite zorgden voor een-tafeltje-dek-je van sappige handperen, waaraan ze zich rijkelijk te goed deden, hetgeen niet zonder lichamelijke gevolgen bleef. In een daar vlak bij staande hooiberg vonden ze een geschikte slaapplaats, die ze tot de volgende morgen zeven uur benutten. Toen de jongens er uit waren geklommen stonden ze al gauw tegenover de boer. Ze wensten hem heel vriendelijk een 'goeden morgen toe en de man was te verbluft om veel te zeggen. Het was per slot van rekening oorlog, de kalender wees 1944 aan. Langs de grote weg gingen ze in de richting van Amsterdam. Onderweg werden ze aangesproken door een al wat ouder iemand. Deze keek hen verbaasd aan: een viertal slecht geklede jongens, op blote voeten en doornat. Hij vroeg waar ze vandaan kwamen. Hun antwoord luidde: "We zijn gevlucht." Hij nam hen mee naar zijn huis, gaf hen daar iets te eten en te drinken en droogde ondertussen hun natte kleren. Daarna liepen ze naar Amsterdam. Ze wilden bij het Centraal station met de pont het Y oversteken. De daar aanwezige Duitse militairen trachtten ze zoveel mogelijk te vermijden en op de pont hielden ze zich schuil onder vrachtauto's. Hun plan was om door de Beemster en Schermer op huis aan te gaan. Bij een boer in Groot Schermer wilden ze iets verdienen met appels en peren pluk ken. Toen ze bij hem aanklopten, keek hij hen verbaasd aan. Het was ver na acht uur, de spertijd was al lang ingegaan. Ze kregen wat eten van de man en mochten van hem in het hooi slapen. De volgende morgen voorzag hij hen opnieuw van eten en drinken en hielp hij hen op weg naar huis. Toen ze op de Achterweg aankwamen, was Henk Wiedijk de eerste bekende die Henk zag. Wiedijk vloog meteen naar binnen om zijn vrouw te roepen. Even later zag Henk zijn jongere broer Teun. Hi j sprak hem aan en Teuns antwoord was: "Wie ben jij Geen wonder, ze waren vier jaar van het dorp geweest, eerst in Doe- tinchem en vervolgens in Nieuwersluis. 117

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 2003 | | pagina 119