Een jaar of vier vertoefde Henk daar. Hij werd eerst in de leer gedaan bij een
schilder, later bij een schoenmaker. Toen hij van andere jongens hoorde dat de boer,
waar zij bij werkten, hen dagelijks trakteerde op een paar borden pap (het was oor
log) rustte Henk niet totdat ook hij de boer op mocht. Het eten in het tehuis was
karig, echt met mondjesmaat.
Omdat ze enigszins met de honger in de hals liepen, trok Henk een rood bietje uit de
grond met de bedoeling dat op te eten. Het werd echter gezien, Henk moest op het
matje komen en kreeg voor deze diefstal 3 weken cel.
Op een gegeven moment had hij schoon genoeg van het leven in Nieuwersluis en
beraamde hij met een paar vrienden een ontvluchtingsplan. Iedereen op de zaal wist
ervan, maar geen van de 24 zaalbewoners sprak zijn mond voorbij. Ook waren allen
bereid, voorzover dit mogelijk was, hun de helpende hand te bieden.
Vlak voor de maaltijd leek hun een geschikt moment om de benen te nemen. Door
ruiling hadden ze voor elkaar gekregen dat het vluchtersgezelschap de tafels zou
dekken. Met behulp van daarvoor benodigde tafellakens wilden ze via het venster
het hazenpad kiezen. Dit plan werd echter Tijdig' ontdekt.
Op een van de volgende dagen wisten ze Nieuwersluis de rug toe te keren.
Afgesproken was dat ze tijdens een appèl weg zouden rennen. Henk zou het teken
geven. Eens, toen hun ploeg stond opgesteld in de nabijheid van het voetbalveld en
Henk meende dat er minder op hen werd gelet, seinde hij zijn vrienden: Nu!
Aanvankelijk had niemand van de leiding het in de gaten en dit duurde totdat een
toevallig voorbij lopende juffrouw hen zag. Ze vertrouwde het niet en sloeg alarm.
Dank zij de mist wisten ze hun achtervolgers af te schudden. En toen gingen ze
lopen en nog eens lopen door in de mist gehulde weilanden en... verdwaalden ze
hopeloos. Dit duurde totdat de jongens ontdekten dat ze weer in de directe omge
ving van het tehuis waren aangekomen. Opnieuw trokken ze de weilanden in. Daar
kwamen ze een boer tegen die hen vroeg wat ze daar deden. Geantwoord werd dat
ze op zoek waren naar de weggelopen wit-bonte.
Vervolgens kwamen de vluchtelingen voor een sloot, die zo breed was dat ze
besloten het een eindje verderop te proberen. Maar toen ontwaarden ze een persoon,
die ze voor een boswachter of een dergelijk officieel iemand versleten. Ze dachten
dat ze deze mijnheer niet met hetzelfde kluitje in het riet zouden kunnen sturen.
Vandaar dat ze teruggingen naar de 'ver-spring-plek' en probeerden daar droog te
overkant te bereiken. Ze bereikten de andere oever, maar beslist niet met droge
voeten.
116