avond een vreemd telefoontje gehad, dat luidde: "Brandsma, je mag wel eens buiten kijken, want er ligt een man bij je voor de poort" en meteen daarna werd het gesprek afgesloten. Vlug en ik kwamen tot de ontdekking dat onze telefoonnummers grote gelijkenis vertoonden: St. Pancras en Broek hadden toen nog hetzelfde netnummer en onze abonneenummers hadden slechts één verschil, het zijne eindigde op 41 en het mijne op 14. Wat de boodschap inhield was voor ons beiden een raadsel. Mijn overbuurman, brandstofhandelaar Cor Groen, die zich ook graag van binnen verwarmde met een alcoholische versnapering, leverde later de oplossing toen hij me vertelde dat er op die winteravond, toen de weg enigszins glad was, inderdaad iemand onderuit was gegaan. Er werd die avond bij hem aangebeld door een zoon van Destrée, of het Aad of Olivier wist hij niet, en deze had hem gevraagd of hij eens naar een op de weg liggende man wilde kijken, want de persoon in kwestie leek wel ziek te zijn. Nogal nuchter had Cor hem daarop toegevoegd: "Moet je dan niet bij je vader wezen?" Maar hij was toch meegelopen om te kijken. Toen hij Hein zag liggen zei Cor: "Hiervoor hebben we je vader niet nodig. Help me maar hem weer op de been te brengen." Gezamenlijk hadden ze Hein toen naar zijn in de Rozenlaan staande woning begeleid. Daar aangekomen nodigde Hein hen beleefd uit nog een borreltje met hem te drinken. Het leek hun beiden echter verstandiger om daar niet aan te beginnen. In het dorp waren veel mensen van mening dat de kinderen van Hein wel eens voor galg en rad konden opgroeien. Gelukkig kwam deze toekomstvoorspelling niet uit. Wel stonden de spruiten van Hein en Sien bekend om hun kattenkwaad, maar allen kwamen ze goed terecht hetgeen ook het verhaal van zoon Henk leert. Henk weet de volgende 'gezinsherinnering'. Op een dag riep moeder Sien me en zei ze: "Henk, ga eens kijken of je ergens dokter Destrée ziet en vraag hem dan of hij ogenblikkelijk bij me wil komen." "Ik ging naar de Bovenweg en besloot die af te lopen. Ongeveer bij de winkel van De Pee zag ik de auto van de dokter staan: een Frans wagentje met aan de achterkant een reserveband. Ik wachtte totdat Destrée bij Tinus Kooy vandaan kwam en zei tegen hem: "Dokter, ik moet van mijn moeder vragen of U ogenblikkelijk bij haar wilt komen". 111

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 2003 | | pagina 113