Heel langzaam veranderde het.
Omstreeks 1580 had Marnix van St. Aldegonde een kasteel bij West- Souburg.
Hierbij behoorde een tuin. Uit zijn brieven weten we dat hij o.a. bloemen en moes
kruid teelde. Ook genoot hij in het voorjaar van in bloei staande bloembollen. Bij
de wat meer gegoeden was toen de praktische beoefening van de tuinbouw in de
mode gekomen en Marnix deed er dapper aan mee. Hij stelde ook op schrift wat hij
hij in de dagelijkse praktijk van de tuinderij meemaakte: Hij was teleurgesteld
omdat zijn bloemkoolpianten (het zaad kwam uit Afrika) mislukten en was trots op
de door hem geteelde suikerbieten en grote, zware pompoenen.
heel vroeger...
Aanvankelijk verdienden de bewoners van het oude Vroonen de kost met jacht en
visserij. De Hollandse graven wisten dit en sloegen munt uit die wetenschap door
o.a. de visserij in de Vrooner- en Daalmeer te verpachten. Ongetwijfeld konden de
kostwinnaars met vis en gevogelte niet alle monden stoppen en hadden ze
daarnaast nog een belangrijk middel van bestaan: de veeteelt. Deze oefenden ze uit
op de lagere gronden, op de hogere geestgronden verbouwden ze graan. De mest
voor deze vorm van landbouw werd door het vee geleverd.
Na 1500 begon dit beeld zich iets te wijzigen. Dat dit gebeurde, was mee te danken
aan de komst van de windmolen. Geholpen door deze vinding zag ene Leegwater
uit De Rijp kans om verschillende meren en plassen droog te malen en anderen
volgden hem daarin. Men leerde hoe men de waterstand iets kon beheersen en vond
al spoedig uit dat de wat hoger liggende landerijen geschikt waren voor granen,
erwten en bonen.
Tussen 1500 en 1600 werden hier de Vroonermeer (1561) en de Daalmeer (1575)
drooggemaakt. Het wat grotere Heerhugowaard volgde in 1631. Aanvankelijk
werden de droogmakerijen gebruikt voor de veeteelt.
veehouders uit St. Pancras wilden hun boter en kaas slijten.
Dat de veeteelt in de 16e eeuw in het Geestmerambacht een belangrijke bezigheid
was valt ook af te leiden uit een archiefstuk, genaamd attestatie rakende de nieuwe
wage Uit het stuk valt op te maken dat vertegenwoordigers van de stad Alkmaar
zoals Bartholemeus van Teylingen, baljuw van de Nijenburg, de Alkmaarse schout
Adriaan van der Aar en Adriaan Jansz van de Nijenburg op 28 juni 1557 (de tijd
van Willem van Oranje en koning Philips II van Spanje) vergaderden met
afgevaardigden uit Oudorp, Broek op Langedijk, Noord- en Zuid Scharwoude
7