Het wel of niet werd lang en breed door de raad besproken en toen men uiteindelijk
tot stemming overging was de uitslag 3-3, dus werd er geen beslissing genomen
en moest dit in een volgende vergadering gebeuren.
In die vergadering was ook de heer Slijker weer aanwezig. Toen men hem naar zijn
mening vroeg, antwoordde hij de zaak grondig te hebben overdacht en dat hij tot de
slotsom was gekomen dat St. Pancras niet moest overgaan tot het heffen van
schoolgeld. Wanneer dit wel zou worden gedaan, voorzag hij veel schoolverzuim
en dat de kinderen te vroegtijdig van school zouden worden gehaald.
Omdat er slechts weinigen behoefden te betalen miste de gemeente geen belang
rijke bron van inkomsten.
Hierop antwoordde de heer Kalis dat naar zijn mening het heffen van schoolgeld
meer een zaak van beginselen dan een financiële aangelegenheid was. In de eerste
plaats mochten de ouders wel weten dat onderwijs geld kostte. Dan gingen er op
dat tijdstip twee kinderen uit St. Pancras naar de Bijzondere school in Broek.
Wanneer de kosten gelijk waren, zouden dit er beslist meer zijn en dit laatste achtte
hij gewenst, (m i. een wat vreemde redenering).
De voorzitter antwoordde hierop dat hij het jammer vond dat Kalis zo sprak en
gebruik wilde maken van hetgeen men in de Tweede Kamer had genoemd: "Het
schoolgeld gebruiken als de pomp, die de openbare school leeg moet maken."
Als laatste gaf de heer Keizer zijn mening door te stellen: "Als we schoolgeld
invoeren, veroordelen we daarmee het onderwijs dat op de Openbare school wordt
gegeven."
Met 4 tegen 3 werd besloten om opnieuw ontheffing te vragen van de verplichting
om schoolgeld te heffen/
Of deze ontheffing niet werd verkregen of dat er heren waren, die tot andere
inzichten waren gekomen? In ieder geval stelde de raad nog geen halfjaar later, nl.
op 2 september 1890 een schoolgeldverordening vast, die op 1 januari 1891 moest
ingaan.
De regeling, die toen op de openbare school werd ingevoerd, luidde:
Voor 1 leerling uit een gezin moest per jaar 2,40 worden betaald
2 leerlingen uit één gezin 4,20
3 leerlingen uit één gezin 5,40
voor elk kind meer 1,20
minvermogenden moesten de helft betalen
onvermogenden werden vrijgesteld.
87