Op 23 maart 1882 werden C. Madderom, ArieBooy, Jacob Tol, Jan Booy, Teunis
Ruys en Cornelis Booy Czn door de gemeente aangeschreven. Deze heren huurden
land van de gemeente, dat gelegen was in de Gemeentegroet onder Broek op Lan-
gedijk.
Indertijd was bij de huurovereenkomst de afspraak gemaakt dat deze tuinders
ervoor zouden zorgen, dat de in de Gemeentegroet gelegen tussensloot van eind
tot eind dieper en breder zou worden gemaakt, zodat de sloot voor een geladen
praam bevaarbaar zou zijn. Dit werk moest klaar zijn voor 8 april 1882, anders zou
het werk op hun kosten worden uitgevoerd.
In de genoemde brief werden ze aan deze afspraak herinnerd en tevens wees het
gemeentebestuur de huurders erop dat bij niet-nakoming van de afspraak de
gemeente dit werk op hun kosten zou laten uitvoeren.
Het lijkt erop of de tuinders geen tijd hadden om sloten te graven.
Op 17 oktober 1883 was de gemeenteraad weer in vergadering bijeen. De
beraadslagingen waren nog maar net begonnen, toen er op de deur werd geklopt.
Jacob Tol, landbouwer en landgebruiker van de gemeente vroeg om persoonlijk tot
de raadsvergadering te worden toegelaten, want hij wilde zijn klacht graag
mondeling kenbaar maken.
Hoewel het niet de gewoonte was zoiets toe te staan, wilden de heren dit verzoek
niet weigeren en ze gaven Tol de gelegenheid zijn hart te luchten.
Hij vroeg: Is het dit najaar niet de tijd dat de Zuidelijke en de Noordelijke sloten
van de Groet er uit moeten en moeten deze sloten met een praam of met een boeier
bevaarbaar zijn
De voorzitter deelde Tol mee dat hij en de andere huurders, gezien het opgemaakte
proces van verhuring op 12 dec. 1877, bij artikel 4 der voorwaarden op zich
genomen hadden om in het 6e jaar of eerder bedoelde sloten te zullen graven en
bevaarbaar maken voor beladen pramen.
Tol zei dit heel goed te weten en zei, dat de andere huurders 'boeier'sioten wilden
maken.
De vergadering beloofde Tol dat wanneer de belanghebbende huurders op 1 jan
uari 1884 niet hadden gesloot, het bestuur de sloten zou laten maken op kosten van
de nalatigen. Tol verliet daarop de vergadering met de mededeling dat zijn deel
binnen 8 dagen af zou zijn.
Het werk was niet tijdig gereed, want in de raadsvergadering van 7 november 1883
stond de raad de voorzitter toe om aan Cornelis Madderom en Arie Booy op hun
verzoek uitstel tot betaling van het verschuldigde slootgeld te geven tot 1 juli 1884,
mits deze heren zelf schriftelijk verklaarden hoeveel ze schuldig waren.
63