bouw en akkerbouw, (waarin landbouw van akkerbouw verschilde, gaf men niet
aan). De zaadteelt was matig, er was geen vooruitgang.
Wanneer de graanteelt een goede oogst had opgeleverd en de prijzen eveneens
goed waren geweest en onder de aardappelen geen ziekte had geheerst en de markt
goed was en dit ook het geval was met de boter en kaasprijzen, dan werd in het
gemeentelijk jaarverslag de conclusie getrokken: er was geen achteruitgang
Men mocht in Haarlem vooral niet denken, dat het de Pancrasser agrariërs goed
ging-
Wel moet worden bedacht dat in die tijd de aardappelziekte grote delen van de
oogst verloren kon laten gaan. Maar of men in St. Pancras daar veel last van heeft
gehad? Hier werden vooral vroege aardappelen geteeld en meestal sloeg de
aardappelziekte pas toe wanneer de vroege aardappels reeds gerooid waren.
Tussen 1860 en 1865 liet men soortgelijke klanken horen, zij het dat de berichten
over de kool iets positiever luidden.
Het aantal met kool beteelde bunders werd in die jaren geleidelijk groter, groeide
van zeven in 1861 tot vijftien bunders in 1865.
In 1862 was de opbrengst goed, maar de prijzen gering. Dit laatste veranderde
gedurende de volgende jaren. Toen liepen ze op van "gewillige' naar beste prijzen.
Toch schreef men nog in 1861: Tuinbouw, bloemisterijen en boomkwekerijen zijn
hier van weinig belang
Want St. Pancras was arm, een goed schoolgebouw bezat het niet, terwijl de meeste
inwoners het er over eens waren dat je wel wat geleerd moest hebben wilde je
vooruit komen in de wereld. Omdat onderwijs geven in het aanwezige, oude
gebouw bijna niet meer ging, deed de Raad in het begin van die zestiger jaren een
beroep op Koning Willem III met de onderstaande brief:
Aan Zijne Majesteit de Koning.
Sire
Geeft met verschuldigde eerbied te kennen dat de slechte staat van het
schoolgebouw en der onderwijzerswoning (welk eerstgenoemde locaal aan de
tegenwoordige eischen getoetst daarbij veel te wenschen overlaat wat inrigting en
ruimte aanbelangt) daar de steeds toenemende schoolbevolking het ongeschikt
doet zijn voor de behoorlijke plaats der leerlingen,
Het wenschelijk doet voorkomen instede het bestaande een geheel nieuw gebouw
te zien verrijzen, tot welks verwezenlijking egter onze kleine gemeente op zichzelve
niet bij magte is uit hoofde hare inkomsten.,
43