Jacob Hen, de marktmeester van Alkmaar, klaagde in 1753 dat de buitenmensen
overal in Alkmaar marktplaatsen maakten, zoals op het Ritsevoort en op de Dijk.
Hierover kreeg hij klachten van winkeliers en warmoesiers als Andries uit de Ach-
terdam. Deze klaagde dat iemand uit Limmen aardappels op de Dijk verkocht.
Langedijkers en die lui van Sinte Pancras behoorden waarlijk in de week tot één
uur en op marktdagen tot 12 uur 's middags te markten.
Uit de Langedijk, maar ook van andere kanten brachten de schuitjes de producten
naar Alkmaar. En dat kon me een gedrang van schuiten en schuitjes geven in de
darvoor aangewezen Alkmaarse grachten. Iedereen probeerde zo spoedig mogelijk
zijn waren te lossen om die voor de verkoop aan te bieden. Er mocht slechts op één
plaats worden gelost. En iedereen probeerde daar zo spoedig mogelijk te komen. Er
gold echter: Achter aansluiten! Vaak gebeurde het dat iemand, vooraan liggend,
bijna zijn vaartuig had gelost en vervolgens het schuitje van zijn maat of vriend
probeerde uit te laden, voorgevend dat het ook bij zijn aanvoer behoorde..., dit tot
grote ergernis van Jacob Hen.
In 1801 werd in de Langedijker dorpen en St. Pancras nog vrij veel graan ver
bouwd.
Zoals bekend, was het toen de tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Waarom de heren van het gouvernement wilden weten of er overal wel een gelijke
prijs werd betaald, of dit om het gelijkheidsbeginsel was, is niet duidelijk, maar ze
vroegen waar de dorpelingen hun graan tot meel lieten verwerken en hoeveel dat
moest kosten.
Uit Sint - Pancras liet men weten dat de boeren hun graan lieten malen bij de
molenaar in Zuid - Scharwoude. Het maalloon was voor tarwe 7 stuivers per zak en
voor rogge 5 stuivers per zak. Het was waar dat in Alkmaar en andere plaatsen het
maalloon tweemaal zo hoog was. Deze ongelijkheid viel te verklaren, omdat hun
molenaar in zijn eentje voor vijf dorpen moest malen. De man had geen knechts en
geen paarden en wagens. Iedereen moest zelf zijn graan naar de molen brengen en
zelf de gemalen producten weer thuis brengen. Dus kon men zeggen dat deze
ongelijkheid in feite toch gelijkheid was.
In die tijd verbouwde men hier tarwe en rogge, die vaak al in de herfst werden
gezaaid, in april ging de rest van het zaad, gerst en haver, de grond in. Daarnaast
werden erwten en bonen, karweizaad, mierikswortel, rode-, witte- en bloemkool
geteeld.
41