Daarnaast zat er te Hoorn nog 'oud zeer' omdat Alkmaar indertijd de burgers van
Hoorn had verhinderd een sluis bij Avenhorn te maken.
Van der Woude vertelde hierover: Onze stadsbestuurders wisten dat maar al te
goed en waren bang, dat die lieden uit Hoorn nu wel eens op hun beurt wraak
zouden nemen. Zo'n poging moest in de kiem worden gesmoord, daarom werd
door onze "Edele Magistraten" een stel soldaten (een Corps du garde) naar de dijk
van de Vroonermeer gestuurd om die voortdurend te bewaken en eventuele sabo
tagedaden te beletten. Speciaal was onze stadsregering bang dat mensen uit Hoorn
of waar ook vandaan, zouden komen om het hout, waarvan de sluizen voor de Heer
Hugowaard moesten worden gemaakt, te verbranden. Dit had de ervaring hun
geleerd.
(Van der Woude was een Alkmaar se kroniekschrijver en niet vrij van
chauvinisme. In plaats van "dat had de ervaring hun geleerd" had hij beter
kunnen schrijven: Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gastenwant 50 jaar
eerder, in 1577 dus 4 jaar na Alkmaars ontzet, hadden Alkmaar en Hoorn
een soortgelijke ruzie.
Van der Woude vertelt dit als volgt:
Anno 1577 ontstond er een hevige ruzie tussen Alkmaar en Hoorn: omdat de
mensen uit Hoorn 2 Verlaten (=sluizen) wilden maken: de eerste tussen
Opdam en Rustenburg en de andere bij Avenhorn. Omdat het houtwerk voor
beide sluizen reeds op de bestemde plaatsen gereed lag en die van Hoorn de
zaak spoedig wilden klaren trokken de Alkmaarders met Schout, Burgemees
ters en Schepenen en manschappen er met vliegende vaandels op af en staken
al het hout in brand, omdat onze stad bang was dat door die sluizen de vaart
naar de Hoornse markten werd vergemakkelijkt.
Na de tot standkomst van een trekvaart tussen Alkmaar en Hoorn rees er een
nieuw geschil, vermoedelijk om Hoorn dwars te zitten, weigerde het stads
bestuur om het berijden van de Mijzerkade en andere jaagpaden met wagens
te beletten.
Naast "die van Hoorn" waren er nog anderen die bang waren dat de drooglegging
van de Heer Hugowaard hen schade zou berokkenen. Dat waren de Ingelanden van
het Noorderkwartier en vooral de lieden uit het Geestmerambacht.
In droge zomers konden ze zoet water uit de Waard binnenlaten en 's winters
konden ze hun overtollige water in de Heer Hugowaard kwijt, waeromme
morringhe des volcks vernomen wierde.
31