ongeluk. Niet veel melk betekende niet veel kaas. Maar de hoge kaasprijs vergoed
de de slechte opbrengst enigszins.
En toen kwam er een finaal verbod op de uitvoer van kaas, boter, spek, smeer,
smout (reuzel) en aardappelen en lag de handel stil. Niemand kocht of verkocht
iets, met uitzondering van een enkele. Die wist zijn kaas af te zetten voor een prijs
variërend van 15-18 gulden, hetgeen nog een goede prijs was.
Omdat alles duurder werd in de Franse tijd verhoogde Alkmaar ook de plaatselijke
belastingen.
Voor aan de markt gebrachte waren werd eerder alleen geld gevraagd voor de
plaats waar de agrariër zijn producten te koop aanbood (staanplaatsgeld of liggeld,
wanneer men vanuit de schuit de waren trachtte te verkopen).
In 1801 moest daarnaast ook voor elke zak fijne zaden, dat waren tarwe en gerst,
één stuiver marktgeld worden betaald. Voor rogge, haver, gerst en bonen was dit
een halve stuiver per zak.
Verder voor elke vette koe of paard twee stuivers, voor een varken één stuiver.
Golden deze bepalingen vooral de boeren en buitenlui, de Alkmaarse burgers
werden ook niet ontzien, zij moesten voor elke gulden uitbetaald dienstbodenloon
twee stuivers betalen.
Ook het straten-, lantaarn en brandspuitengeld ging omhoog van vier naar zes
stuivers op elke gulden in de ordinaire (=gewone) verponding. De verponding, die
in elke gemeente werd geheven, was een soort personele belasting te vergelijken
met de onroerend goed belasting.
(Het stratengeld was te Alkmaar ingesteld op 10 juni 1769. Het tarief was
aanvankelijk één stuiver van elke gulden en was dus in de daarop volgende dertig
jaar drastisch gestegen.)
In de Franse tijd de tijd van vrijheid -gelijkheid en broederschap - schonk men
ook aandacht aan de volksgezondheid.
Bedorven vlees was en is slecht voor een mens. In 1808 bezat de burgerij nog geen
koelkast en ander vergelijkbare apparatuur. Vandaar dat van hogerhand werd
geïnformeerd of men ten platten lande wel goed vlees kreeg. Door de regenten van
St. Pancras werd geantwoord dat de slager uit Broek zonder bedrog was en geen
bedorven vlees leverde 'hebbende hij ordinair (gewoonlijk) alvorens een beest te
slagten, het vlees van zoodanigen beest merendeels uitgevent'.
17