Een week of vijf, zes later, het was begin augustus geworden, werd de gese lecteerde kool voorzichtig met wortel en al uit de grond getrokken. Deze werd mee naar huis genomen en daar op een geschikte plaats in de open lucht neergelegd, waarbij vooral de wortels goed werden beschermd tegen uitdroging. Wanneer er kans op nachtvorst was, werd de selectie naar binnen gebracht. Deze volgroeide planten moesten als het ware een halfjaartje gaan slapen. Het was een heel karwei om deze kool tijdens deze rustperiode in een goede conditie te houden, steeds moest erop worden gelet dat alles in leven bleef en ieder rotplekje moest zo spoedig mogelijk worden verwijderd. Half maart werden de kolen op een speciaal plekje weer uitgeplant (vaak aan de kant van de sloot) en wachtte de teler tot de kool ging bloeien en zaad maken. Om dat laatste was het begonnen en hij hoopte op zaad, waaruit een goede en iets vroeger oogstbare kool groeide. Soms was de zaadoogst minimaal. Soms was deze heel goed. Natuurlijk werd voort gekweekt met het zaad, waarmee men de beste resultaten had behaald. De Smitten stonden bekend om hun prima vroege rode kooi, andere tuinders legden zich toe op het kweken van andere koolsoorten. Het Geestmerambacht was verdeeld in een aantal gebieden. Elk gebied werd omringd door een vrij brede strook waarin geen zaad mocht worden gekweekt. In een bepaald gebied mocht slechts het zaad van één koolsoort worden gekweekt om kruisbestuiving te voorkomen. Een smalle strook ten westen van de Beneden weg was aangewezen voor vroege rode kool, ten oosten van de Achterweg was een strook vroege gele kool en tussen de Mare en Koedijk was de plaats voor late rode kool. Gert en Nico Smit werkten vaak samen met Jan Blom, die zich eveneens toelegde op het kweken van vroege rode kool. Ze hielpen elkaar aan zetkolen of zaad. Wanneer men moest zaaien, werden er eerst perspotjes gemaakt bestaande uit een mengsel van zand, turfmolm en "doppieskroos". In elk perspotje werd een zaadje gedeponeerd, dat later op de akker kon worden uitgeplant. Nico Smit won ook wel zaad op een enigszins andere manier. Hij sneed van de ge selecteerde planten wel de kool af, liet de stronken staan en wachtte vervolgens af of deze weer gingen uitlopen. In de regel gebeurde dit. Hij plukte de aangegroeide spruitjes af en zette die als stekjes in een speciaal grondmengsel. 172

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 2002 | | pagina 174