Het was beulswerk en vrij slecht betaald.
Voor planten zetten moest je een ijzeren rug hebben. De gehele dag liep je
gebogen: Met zijn tweeën, zonder plantenaangever, moest je op een ochtend van 5
tot 12 uur 10.000 planten in de grond duwen en 's middags weer zo'n portie.
Of 4 snees op één dag spitten.
En je had de mensenbeul'een eg die de tuinder zelf trok en om ervoor te zorgen
dat de grond goed werd losgewoeld werd de eg verzwaard met een zak grond of
een aantal graszoden.
Ook was er de koolhalerstijd.. We begonnen 's morgens om half zeven, dan was
het nog donker, maar in en bij de boet was licht. We losten eerst hetgeen de vorige
dag was opgehaald. Om twaalf uur waren we daarmee klaar. Dan voeren we naar
de akker en gingen daar kool snijden en in de schuit laden, 's Avonds bij donker
lag er weer een lading voor de volgende morgen klaar. Omstreeks 20 november
moest de kool in de schuur zijn. In de speciale koolschuur was de kool beveiligd
tegen bevriezen door tegen de muur eerst een rietmat te zetten en daarvoor een
wand van (golf) karton te plaatsen. Was de winter erg streng dan werd vaak extra
bescherming aangebracht door de buitenmuur met een laag mest te bewerken of
indien aanwezig, de schuur extra te beschermen met een muur van sneeuw.
1924 koolhalerstijd
In de wik achter Benedenweg 120-122 met de familie P Kloosterboer Vos
150