veeteelt
Ruim 300 jaar geleden rapporteerden de regenten
(gemeenteraad) van St. Pancras aan de Heren Staten
over de toenmalige mond- en klauwzeer en de
varkenspest:
In mei 1683 was er een ziekte onder de koeien en
eenige paarden, zulx die beesten onder haer tong op
de slinker zijde eenige blaren kreegen, om welke te
geneesen men die door schraapte met een zilver
werktuig, dan wiert der zout in gewreeven en de
plaats vervolgens eerst met asijn gewassen, daarna
met honing gesmeert. Dit tijdig gedaan sijnde,
storven er geen beesten aan. De kwaal vloog uyt
Zuydholland na de kant van Alkmaar, daar zig
omtrent den 29 April al verspreyde en in 't etmaal
drie uren, zoo men zeyde, voortlopende. Duurde
maar negen dagen.
Zeis
In 1848 woedde hier de varkensziekte.
Gezien het betrekkelijk geringe aantal varkens dat men toen hield, kan worden
aangenomen dat de Pancrassers de varkenshouderij zagen als een bijverdienste.
Maar de meeste varkenshouders verloren in het genoemde jaar meer dan ze aan
deze beesten verdienden.
Welgeteld waren er in St. Pancras aan het begin van het jaar 67 varkens. Meer dan
de helft daarvan werd ziek en de meeste zieke dieren overleefden het niet. Aan het
eind van het jaar waren er nog 35 in leven.
Zodra er een beest ziek werd, probeerde men dit voor de slacht te verkopen. Of de
boer zorgde ervoor dat hij het in zijn eigen schoorsteen kreeg.
Aan het eind van het jaar was niet bekend of iemand van deze consumptie kwalijke
gevolgen had ondervonden. Reeds aan de ziekte gestorven dieren kregen niet meer
de bestemming van karbonade, rollade of rookspek, maar werden begraven.
Natuurlijk kon men ook hopen op beterschap van het zieke dier, maar middelen om
de genezing te bevorderen waren niet bekend.
12