1 Neem nu eens de ontwikkeling van de verkeersgeografische toestand.
Dan is voor het Geestmerambacht is het volgende van belang:
Bij Velsen wordt een tunnel onder het Noordzeekanaal gemaakt. Dus straks be
hoeven de vrachtauto's met groente niet meer een poos bij de pont te wachten of
allerlei omwegen te maken, ze kunnen rechtstreeks doorrijden naar de (buiten
landse) bestemmingen. En als de voortekenen niet bedriegen, zal het niet bij die
ene tunnel blijven, men denkt er namelijk sterk over ook eentje bij de Hembrug in
Amsterdam te maken.
2 Op andere plaatsen in ons land, zoals in de buurt van Rotterdam, wordt steeds
meer grond onttrokken aan de tuinbouw voor woningbouw en industrie. De mensen
moeten toch eten, ze zullen hun aardappelen en groente ergens anders vandaan
moeten halen. Dat ziet er dus hoopvol uit voor het Geestmerambacht.
In de jaren vijftig wisten veel tuinders goede resultaten te bereiken.
In de tuinderij was het regel dat zoonlief in vaders bedrijf groeide.
Aanvankelijk stapte een jongen, nadat hij aan de leerplichtwet had voldaan, meteen
na het verlaten van de lagere school de akker op.
De komst van een tuinbouwschool in Broek en een ambachtsschool in Alkmaar
veranderden dit gedrag in zoverre dat de overgang van de schoolbanken naar de
akker geleidelijker geschiedde of enkele jaren later plaats vond.
De meeste bouwerszonen volgden de tuinbouwschool, hetgeen betekende dat ze
gedurende enkele dagen per week dit onderwijs volgden en op de dagen, waarop er
voor hen geen school was, de op school opgedane theorie in praktijk brachten op
de akker.
Af en toe werd er een tuinderszoon naar de ambachtsschool gestuurd, niet direct
om hem de akker te besparen, maar meer omdat hetgeen men op de ambachts
school leerde, een goede tuinder heel goed van pas kon komen.
Veel meer mogelijkheden om een beroep te leren waren er voor de mannelijke
plattelandsjeugd niet. Voor de meisjes was er een Landbouwhuishoudschool in
Broek en velen maakten daarvan dankbaar gebruik.
Deze gang van zaken maakte dat velen op de akker terechtkwamen, die beter een
andere opleiding hadden kunnen volgen. Het werk in de agrarische sector gaf hun
niet die genoegdoening die anderen er wel hadden. Gebrek aan financiën en onvol
doende steun van hogerhand waren meestal debet aan de verkeerde beroepskeuze.
Als deze mensen later een gaatje zagen om elders te kunnen werken, dan lieten ze
dit meestal niet na.
143