Een jaar of wat later, werd de toestand nog ongunstiger:
Juffrouw Dalmeyer had toen m klas 1, 2 en 3 samen 51 kinderen en meester
Sinjewel had in de klassen 4, 5 en 6 met elkaar 39 leerlingen. De school telde toen
dus 90 leerlingen.
Er mocht evenwel geen derde kracht worden benoemd, want m die tijd zei Den
Haag dat de 48 leerlingenschaal gold Voor meester Sinjewel en juffrouw Dalmeyer
betekende dit dat hun taak niet zou worden verlicht zolang er mmder dan 96
kinderen hun school bezochten. Zodra er tenminste 97 leerlingen waren mocht er
voor rekening van het Rijk een derde onderwijzer(es) worden benoemd.
En waren er nu geen meesters of juffen geweest, maar die waren er m overvloed, ook
in het onderwijs heerste werkloosheid. In 1923 had de school van Koedijk een
onderwijzer nodig. Er meldden zich 46 sollicitanten, waarvan de meesten nog nooit
een baan hadden gehad
In het begin van de jaren twintig slaagde de in St. Pancras wonende Alida Lieuwen
voor het onderwijzersdiploma. Omdat er voor haar geen zicht op een baan was,
vroeg zij of ze als vrijwilliger op de openbare school mocht komen werken, om op
die manier wat ervaring op te doen. Bij een eventuele sollicitatie was het een plus
wanneer je er op kon wijzen datje reeds enige ervaring had opgedaan.
De regering stond zoiets toe en ook stond het de werkgever vrij zo'n volontair, ook
wel kwekeling met akte genoemd, enige beloning te geven voor haar of zijn
hulpdiensten.
Voor juffrouw Dalmeyer en de leerlmgen van de openbare school een mooie
oplossing. Voor de regering een goedkope oplossing, maar de pas beginnende
onderwijzer(es) was kind van de rekening.
Op de christelijke school was in het eind van de twintiger jaren mej Verweel bezig
als kwekeling met akte.
De onderwijswereld vond het 'kwekeling met akte systeem' maar niets en meende
dat er op deze manier misbruik van het onderwijzend personeel werd gemaakt en
pleitte daarom voor een lager schaalgetal dan 48.
Verder kampten de scholen met het drama van de wachtgelders.
Wanneer het leerlingenaantal daalde, bijvoorbeeld van 98 naar 94, daalde het aantal
onderwijzers, dat aan de school mocht werken, van 3 naar 2.
De man of vrouw, die werd ontslagen, kwam op wachtgeld, d w z. kreeg een
uitkering totdat hij of zij weer een baan wist te bemachtigen. Om die mensen te
helpen, maar ook om te bezuinigen op de uitkeringen, bepaalde de Regering dat een
66