gehekeld, omdat die van mening was dat een raadslid niet in dienst kon zijn van de gemeente. Maar dat lag hier anders want de veenderij was geen gemeentelijke dienst. Begin 1928 werd begonnen met het in cultuur brengen van het voorstuk van de Manjeplas. De Molensloot werd uitgebaggerd, er werden greppels gestoken, een dam gelegd en het aanwezige pad werd verbreed. Onder toezicht van wethouder Duif werd het land ingezaaid en in goede staat gebracht. Emd 1928 werd het als weiland verhuurd. De heer G Bobeldijk Sr werd huurder van het grootste gedeelte. Er trad een kinderziekte op: de waterstand in de veenderij was erg hoog: het buiten water sijpelde in het lager gelegen gebied. Met Bobeldijk werd afgesproken dat deze langs de kaden een kleilaag zou aanbrengen om dit euvel te verhelpen. De restanten turf werden bij openbare verkoop verkocht en toen werd tegelijk het aanwezige gereedschap en ander materiaal verkocht. Na afdoening van aangegane leningen - om. het door Koedijk gestorte en door St. Pancras belegde kapitaal als waarborg voor de waardevermindering van het uit te venen land, (waarbij nog een zoet winstje werd gemaakt), - bleek dat dit avontuur aan iedere gemeente 16.565,had gekost. Maar de raadsleden konden zich troosten met te zeggen "Wat is beter, verlies lijden in de veenderij of geconfronteerd te worden met hetgeen Lek in de raadsvergadering van 21 mei 1928 onder woorden bracht Op verzoek van dit raadslid kwam, op die datum, de raad in een spoedzitting bijeen om te spreken over de grote werkloosheid die in de gemeente heerste. B. en W. vertelden dat ze herhaaldelijk hadden geprobeerd werk te vinden voor deze mensen, maar het was onbegonnen werk. En omdat het wist dat de nood bij velen hoog was, stelde het college voor om met ingang van diezelfde dag aan ieder werkloos gezinshoofd per week 10,- - en aan 'alleen lopende personen' 6,-- per week uit te keren. Aan inwonende zonen werd geen uitkering gegeven. Lek vond dat er nu tenminste iets werd gedaan en met andere leden van de raad betreurde hij het, dat aan inwonende zonen niets werd gegeven, maar het college hield op dat punt voet bij stuk. Arbeiders, die van deze regeling gebruik maakten, moesten gaan stempelen, 's Morgens om 10 uur en 's middags om 3 uur moesten ze hun kaart bij een vast adres (vermoedelijk de secretarie of arbeidsbemiddelaar Booy) laten afstempelen. Dit was een controlemaatregel, waarmee men trachtte te voorkomen dat de uitkerings- genietenden zwart gingen bijklussen. 105

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 2001 | | pagina 107