-231-
midden over de lengte van de tafel. Van schrik slaan aan beide kanten de
jongens met bank en al achterover. Het wordt mij niet in dank afgenomen.
Een ander tijdverdrijf is het afschieten van in de schoenmakerij gevonden
voetballen. Een viertal jongens gooien in een Einmannsloch, een dekkings
putje, ieder een ontstoken handgranaat, leggen dan gauw het deksel met de
voetbal erop en rennen weg. Als na een paar seconden de handgranaten
ontploffen, wordt het deksel met de bal metershoog de lucht in geblazen.
Langs de Barakkenveldweg trekken dagenlang grote drommen Duitse krijgs
gevangenen voorbij, slecht gekleed, te voet, soms geschoeid met lappen. Zij
zijn op weg naar Den Helder, vanwaar zij zullen worden ingescheept naar
Harlingen, en dan verder naar Duitsland gebracht. Het is een zielige verto
ning, die ons met wraakgenoegen vervult.
Aan weerszijden van de weg is het besneeuwd met papiersnippers. Uit
nieuwsgierigheid zoek ik er een aantal rose-gekleurde bij elkaar. Het blijkt
een inlijvingsformulier van een Nederlander in een Duitse eenheid te zijn! Ik
geef mijn vondst door aan de POD (Politieke Opsporingsdienst) - en later laat
men mij weten dat de man in Harlingen is gepakt.
Langere tijd na de bevrijding ben ik in dienst gekomen van het groepje dat de
Militaire Politie vormde in Alkmaar. Jan Kieft was de commandant over ons:
Bart Benedick, Piet Reus, Dirk Smit en ik.
Op een avond moeten wij de orde handhaven in de Rode Leeuw (of de
Rustende Jager?) in Heiloo, waar bij de bevrijdingsfeesten ongeregeldheden
zijn voorgekomen. Ik loop er wat rond in de zaal, tot er iemand druk
gebarend naar me toekomt en zegt: Eruit, die lui met die apepakkies kunnen
we hier niet gebruiken! Stomverbaasd, en in mijn eer getast dat mijn mooie
spiksplinternieuwe Canadese uniform zo wordt benaamd, vraag ik bij de ook
aanwezige Jan Kieft, wat ik moet doen. Rustig je werk, zegt hij. Ga gewoon
door. Als dezelfde man na mijn terugkomst in de zaal mij al vanuit de verte
tekens geeft dat ik weg moet gaan, geef ik daar natuurlijk geen gehoor aan.
Wanneer hij daarna in mijn richting komt en mij naar de foyer-deuren begint
te dringen, reageer ik niet, want ik wil tot geen prijs de orde verstoren.
Maar als we beiden de deuren gepasseerd zijn en in de ook volle foyer zijn
beland, geef ik hem een vuistslag in zijn gezicht. Zodat hij tot mijn verwon
dering buiten westen tegen de wand in elkaar zakkend gaat zitten. Een ander
vent die mij te lijf wil gaan, krijgt van Bart Benedick een klap, waardoor hij
op de schoot van eerstgenoemde komt te zitten. Diens vrouw maakt aanstal
ten mij ook nog aan te vallen, maar als ik haar vraag, niet al te galant geef ik
toe, of ze ook een watjekou wil, wordt zij door iemand gekalmeerd.
Als ik de volgende dag om verklaring zoek, blijkt dat de man die mij agres-
seerde, het hoofd van het feestcomité was. Ook voor de oorlog, en de hele
oorlog door, was hij de gepatenteerde organisator van feestelijkheden geweest