aangeraden, zaken te verbranden in de kachel en haar erop had gewezen dat
mijn vader de oprijlaan opreed en door een Duitser werd teruggestuurd. Of
zij nu zou willen getuigen bij zijn proces. Maar het antwoord is, dat zijn
broer niet op ons verzoek bij ons was gekomen, en dat er geen prijs op
wordt gesteld om de relatie voort te zetten. Waarop de man weer wordt
uitgelaten.
In de rare onzekere dagen tussen vier en acht mei, is de groep van Jaap
Zeeman ondergebracht in de boerderij van Vethaak, aan de zuidkant van de
Noordervaart, niet ver van de Omval. Van vader hebben wij 'weckamine'
gekregen om, zo nodig, wakker te kunnen blijven.
De eerste jeep die ik zie rijdt in die dagen in zijn eentje met snelle vaart langs
de linkeroever richting Schermerhorn. Wij wachten, ongeduldig en teleurge
steld, maar af. Mooi begin van de bevrijding.
Ons eerste openbare optreden is het vormen van de erewacht langs de
Kennemerstraatweg, bij het binnenrijden van de Canadezen. Daarna mag ik
meelopen, wat ik een heel grote eer vind, naast de auto, waarop het lichaam
van de bij Rustenburg gesneuvelde Gerard Veldman ligt, voor de herbegra
fenis op de erebegraafplaats Sint Barbara in Alkmaar.
Wij moeten wacht houden in verschillende gebouwen waar eerder Duitse en
NSB-instanties waren ondergebracht. Zo kom ik in het Meisjeslyceum bij de
Paardenmarkt in Alkmaar, waar de SD heeft gezeten. Uit nieuwsgierigheid
open ik er kasten, vol met dossiers. Op zoek naar de D van Destrée, vind ik
het rapport van de laatse huiszoeking bij ons, op 5 april '45. In het vakje,
waar moet worden ingevuld op wiens aanwijzingen dat is gebeurd, staat de
naam van Klaas de Geus. Ik licht het dossier er uit en geef het aan Jan Punt,
die dan bij de POD (Politieke Opsporings Dienst, later omgedoopt tot PRA,
Politieke Recherche Afdeling) werkt. Deze verrader is, mede om nog ernstiger
wandaden elders, ter dood veroordeeld. Maar na enige jaren is hij weer vrij
gekomen.
Het eerste werk na de bevrijding is voor de groep van Jaap Zeeman het
ophalen van NSB'ers, en het vervolgens bewaken van derzelven in het
barakkenkamp aan de Westerweg in Alkmaar. Dat ligt dan tussen de Wester-
weg en de spoorbaan, vlak na de eerste bocht, komend van het station.
Bij dat ophalen onderga ik mijn vuurdoop. Een Duitse miltair, die bij onze
nadering afscheid neemt van een boerenfamilie die op de lijst staat, stapt
ondanks ons halt roepen, op zijn fiets. Als hij vanachter de boerderij weer,
maar al ver, in ons zicht komt, roepen wij hem halt toe. Wanneer hij daar
niet op reageert, schieten wij (Cees Gouda en ik) een schot in de lucht. Maar
de Duitser zwaait als antwoord met een pistool. Wij lossen nu een schot in
zijn richting, maar hij stapt van zijn fiets en schiet terug, zodat graspollen om
-227-