bajonet op hun geweer op de akker achter het huis, waar toen Klaas Bobeldijk
woonde. Daar prikten zij in op ruiters te drogen staand erwtenstro, (hoewel
dat in april niet logisch lijkt). Toen zij tot op een meter of twintig het
schuurtje waren genaderd, stopten zij hun actie en gingen weer weg.
Ondertussen waren in ons huis de daar aanwezigen, de twee oma's, mijn
broertjes Aat en Olivier, en het dienstmeisje Jannie Pauw, eerst in de voor
kamer verzameld, en werd het hele huis doorzocht. Mijn vader was al
vertrokken voor zijn ronde bij de patiënten.
Hij had de troep moffen voorbij zien komen en kwam de situatie opnemen. Bij
ons huis gekomen, zag hij geen mof. Maar toen hij het pad opreed sprongen
er een paar te voorschijn, die hem vroegen, wat hij wilde. 'Tk kom voor de
dokter, maar ik zie het al, ik kom later nog wel eens terug".
De moffen snauwden dat de dokter niet beschikbaar was, en dat hij schnell
schnell weg moest wezen. Waaraan hij graag gehoor gaf. Bij de burgemeester
Kroonenburg werd door dochter Baaf naar ons huis gebeld, waar iemand die
zich een vriend noemde, antwoordde. Meer werd men niet wijzer. Mijn vader
vervolgde verder zijn noodzakelijke visites.
Op het moment dat de moffen mijn vader op het oprijpad aanhielden, zei een
Landwachter, die het gebeurde door het erkerraam had gezien, aan mijn
moeder, die hem bij de huiszoeking moest begeleiden: Mevrouw, wilt u goed
onthouden, dat ik nu niets heb gezegd? Hij bleek dus mijn vader te kennen.
Toen hij een frontkaart met vlaggetjes en illegale krantjes vond, vroeg hij,
mijn moeder waarom zij die rommel bewaarde, en of ze er nog meer van had.
Hij raadde aan het maar in de nog brandende kachel te gooien.
Daarna werden de dames naar de serre verhuisd.
Behang werd van de wand gescheurd, boekenkasten op de vloer geleegd, een
wastafel stukgebeukt. Een kristalontvangertje wordt achter een 'geheim' schot
gevonden, en ook twee motorfietsen - een van Rinus Knape en een van
Wessemius - die op de garagezolder achter strobalen waren verstopt. Maar
een pistool dat aan Piet Oud behoorde, en in een lampekapje boven een
wastafelspiegel was verborgen werd gelukkig niet gevonden, evenmin als het
onder de kamervloer verstopte radiotoestel. Andere compromitterende boeken
waren al eerder onder de vloer van het 'kamertje van meester' - de Ruyter -
van de openbare school verstopt. En na de oorlog vergeten. Pas tientallen
-223-
Toevallig had iemand ons de avond tevoren het verhaal verteld van iemand,
die op het punt om naar zijn werk te vertrekken, met zijn vrouw in de gang
stond toen er werd gebeld. Zij deed open en twee Landwachters stonden voor
haar neus. Zonder aarzelen nam haar man zijn hoed af en zei tegen zijn
vrouw: Nou mevrouw, het spijt mij dat uw man niet thuis is, ik kom een
volgende keer nog wel eens terug. En hij glipt, de Landwachters groetend,
naar buiten. Die zeggen: We horen het al, uw man is niet thuis: hii heeft
geluk gehad. En zij vertrekken.