Als ik dit verhaaltje in Heiloo vertel, luistert toevallig Jaap Snijder uit Huiswaard mee. Die zegt meteen: Ja, dat was mijn auto. Ik heb hem nooit meer teruggezien. Op een nacht hebben we die auto met mankracht in een vlet getild en van Huiswaard naar het zuidend van Sint-Pancras gevaren. Toen we een brede sloot invoeren, kwam uit tegenovergestelde richting uit het duister een andere vlet opdoemen. Zijn het Duitsers? Het enige wat we konden doen was doorvaren, met bonzende harten en vooral niet in de richting van die andere schuit kijkend als we elkaar passeren. Er gebeurde niets. We zetten de auto tenslotte in dat schuurtje. Bart Benedick, die ook meeluistert, buldert in lachen uit: Verrek, was jij datl En dan komt hij met zijn verhaal, dat al aan het begin van deze geschiedenis is verteld. Tot dan toe was het voor beide kanten een raadsel gebleven, wie ze nu wel gekruist hadden! Het verhaal heeft nog een vervolg. Toen de vlet met de door Bart getrans porteerde wapens in de sloot bij de Hoornse weg was beland, moesten ze daar nog die weg, en de Hoornse vaart met weer een schuit, over worden ge bracht. Zonder lawaai te maken. Maar Jaap Zeeman, die meehielp bleek nachtblind te zijn. Bij de molen van Jaap Koning stond een glazen windscherm. Daar liep Jaap met een arm vol wapens dwars doorheen. Wat een hels lawaai in de doodstille nacht veroorzaakte. Als door de bliksem getroffen stond iedereen stijf, totdat de opgekropte zenuwen allen in een geweldige lachbui deed uitbarsten. Jaap, die geen schrammetje had opgelopen inbegrepen. Ter volledigheid zij hier vermeld, dat Jaap Zeeman - als veel andere verzetsstrijders - stank voor dank heeft gekregen en, zo kan men het zeggen, in 1966 daardoor van ellende is omgekomen. Men herdenke hem met hoogachting. De leden van de ploeg van Jaap Zeeman kregen extra voedsel. Trots als een pauw kwam ik af en toe thuis met een tarwebroodje of een stuk spek. Deze -220- zijn naam is klein zou gaan fluiten. Na enige tijd kwam er iemand vanaf de huizen aan de Benedenweg aan, en ik begon Piet Hein te fluiten. Maar daar Ab nogal lawaaiig bezig was, hoorde hij niets. Ook het tenslotte luidop blèren van het bekende lied gaf geen effect. Het was te laat om nog anderszins te waar schuwen. De genaderde, mij onbekende bezoeker, begon een praatje met mij, en vroeg wie er in het schuurtje was. Ik zei dat ik dat niet wist en dat het me ook niet kon schelen. Maar hij ging naar het schuurtje waaruit nog steeds veel geluid klonk, morrelde aan de dichte deur en riep. Is er volk in? Nu werd het stil. Ondergrondse zeker' zei hij, zich tot mij wendend. Ik hield mij van de domme. Toen kwam Ab naar buiten. Hij bleek de man te kennen. Hij liet hem in het schuurtje en vertelde hem, dat hij na de oorlog met ce auto als taxi wilde gaan rijden, maar dat de ander dat natuurlijk niet verder moest verklappen. Wat ook niet gebeurd is.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 1995 | | pagina 226