-191-
Een vuurpeloton treed aan en in elkaar opvolgende groepjes worden de
twintig gefusilleerd. Daarna worden zij op een vrachtauto met open laadbak
gelegd en weggevoerd.
De slachtoffers zijn: vijf Haarlemmers: Jan Wille, Hendrik van Asten, Johan
van Meeteren, Jan Joosten, Henrikus Habraken (de oudste, 62 jaar): dertien
Amsterdammers: Arie Meierdrees, Theodoor Nieland, Geradus Steen, Rudolf
Stroethoff, Leendert van Keimpema (de jongste, 19 jaar), Johan Pardoen,
Jean Streets, Hein Wipper, Cornelis Tijmes, Jurgen Overdiek, Caesar
Amsingh, Johannes Pompe, Louis Berben; twee mannen uit de Beemster:
Jan Prins en Klaas Ooms.
Na de oorlog zijn deze mensen herbegraven; de meesten op de erebegraaf
plaats te Overveen, enkelen in een familiegraf. Het monument ter plaatse
herinnert aan hun offer.
Hoewel het plaatselijk verzet de aanslag als onzinnig zou hebben geken
schetst, zou het met felheid een oorzakelijk verband tussen deze aanslag
op het bruggetje en de fusillade van de hand hebben gewezen. Het is
immers bekend dat de Duitsers ervoor waken de mogelijkheid van een
dergelijk verband uit te sluiten, om doeltreffend niet aan te wakkeren.
Kleinere acties worden door hen echter opgeblazen en als voorwendsel
gebruikt. Maar met de nederlaag in zicht valt er, zo ooit, helemaal geen
rede meer te verwachten van de Duitsers.
Om het overzicht van de spoorwegsabotages niet te hebben willen
onderbreken, wordt hier pas de draad weer opgenomen van het voorgaande
relaas.
In april '45 wordt een aanslag op een Duitse transport-kolonne opgezet.
Deze kolonne was in Alkmaar bij het station aangekomen en men verwacht,
dat zij in de nacht richting Den Helder zal doortrekken.
In het duister vaart een groepje, met o.a. Jaap Zeeman, Bart Benedick en
Wim Rol, in een motorvletje door de poldersloten tot nabij de Koedijker
vlotbrug. Een flinke hoeveelheid kraaienpoten en ook korte stukjes prikkel
draad wordt meegenomen, en na aankomst ter plaatse op de Rijksweg
uitgestrooid. Het gezelschap is van plan om zich terug te trekken op de
oostelijke oever van het kanaal, dan de brug open te draaien, en vanachter
de dijk de verwachte Duitsers te beschieten. Om daarna een goed heenko
men te vinden met de vlet.
Maar terwijl men bezig is met het uitstrooien, komen uit de richting den
Helder twee Duitse legerauto's aan. Zo snel als mogelijk rent men over de
vlotbrug naar de oostelijke oever, waar achter de dijk dekking wordt
gezocht. Tijd om de brug nog open te draaien ontbreekt. Met veel gedender
en vonkenspatten komen de auto's tot stilstand. In de daarop volgende