-158-
Alkmaar, met de vader van genoemde jongen. Vandaar worden beiden de
volgende dag naar het Oranjehotel in Scheveningen gebracht. Ook dr.
Hoeneveld, die niet was vrijgelaten, wordt daarheen verhuisd. In cel 715
zit met dr. Destrée ook Arie de Leest uit Beverwijk. Die kon als brandwacht
in Den Helder op de uitzichttoren komen, en gaf de vandaar uit waargeno
men interessante zaken aan de illegaliteit door. Hij stond ook in verbinding
met degene die in Delft een aanbrenger had terechtgesteld. Daar kwamen
de Duitsers achter. Arie de Leest zal eerst naar het kamp van Amersfoort
worden gebracht, vandaar naar Duitsland en weer terug, naar Utrecht. Daar
wordt hij achttien maanden later gefusilleerd. In de ene naburige cef zitten
de onderwijzers Lammes en Okma uit Utrecht, in de andere een kellner en
majoor Ducelier-Mulder, die later gefusilleerd zal worden. In het
'Oranjehotel' fungeert in die tijd Piet Honig uit Zaandam als sportleraar,
met als reserveleraar Albert Plesman, directeur-stichter van de KLM.
Deze bijzonderheden worden vooral vermeld, omdat eruit blijkt dat men als
gevangene, ondanks de afzondering, nog veel te weten kon komen.
Na verhoren komen op 3 december '41 dr. Destrée, de Jong en dr.
Hoeneveld weer vrij.
Behalve bovengenoemde vrijwilliger zijn er in de loop van de oorlog nog
een paar andere Pancrassers in Duitse dienst. Als verrader, en ook een bij
de NSKK National-sozialistisches Kraftfahrer Korps, het militaire vervoers
bedrijf). Het verhaal doet de ronde dat deze eens in Rusland een praatje
maakte met een Duitser. De Pancrasser zei dat hij Nederlander was. en uit
Sint-Pancras kwam. Waarop de Duitser heel enthousiast vertelde, dat hij
daar zo'n leuk meisje had ontmoet. Hij liet zelfs een foto van haar zien. De
Pancrasser herkende zijn eigen vrouw.
In het dorp woonde, in het huis waar ook Piet Kok en Barbara Smit
verbleven, aan het eind van een paadje dat achter de boet aan de wik van
Maarten Zeegers erheen leidde, een Oostenrijker: Robert Elsner. In 1918
was hij met veel andere Oostenrijkse oorlogsweeskinderen naar Nederland
geëmigreerd en door zijn pleegvader Kok geadopteerd. Hoewel de meeste
van die kinderen weer terugkeerden, behoorde hij bij de enkelen die
achterbleven. Later vindt hij werk bij zijn pleegvader. Maar daar hij de
Oostenrijkse nationaliteit heeft behouden, wordt hij in het begin van de
bezetting al snel door de Duitsers opgesnord en in hun dienst gedwongen.
Hij zal de oorlog overleven, terugkeren, trouwen en in Staphorst gaan
wonen waar hij zal sterven.
Welgeteld één Pancrasser, Jan Wijn, is als militair na de Duitse overval in
'40 in Engeland beland. Via Normandië komt hij als lid van de Irene-Brigade
(de in '41 opgerichte gevechts-eenheid) weer bij de bevrijding in ons land
en Sint-Pancras terug.
Eén andere, die hier niet met name genoemd wil worden, heeft tijdens de